Met lef kom je ergens

IMG_8656-2

19 juli 2019

Om half zes in de ochtend komen tientallen kraaien vanuit hun slaapplaats ergens oostelijk van de heide aanvliegen. Ze zijn zwijgzaam — alsof ze nog niet helemaal zijn uitgeslapen. Vanuit de Lei klinkt het gehinnik van een dodaars. Die is hoe dan ook klaarwakker.

Een roodborst tippert, een zwartkop tikt, maar het wordt allemaal overstemd door het rauwe gegak van de grauwe ganzen. De witgat weet er met zijn heldere tsuwíet-wiet even bovenuit te komen. Hij wordt bijgevallen door soortgenoten, een teken dat ze er vandoor gaan. Kort daarna verschijnen er vier zwart-wit zwenkend boven de Lei.

Vrij hoog vliegt een tiental gierzwaluwen. Het worden er steeds minder. Het sint-janskruid is nu bijna uitgebloeid, het even gele jakobskruiskruid bloeit nog steeds. Ver weg zingt een sprinkhaanzanger.

Aan de bosrand wemelt het van de jonge vogels: grasmussen, heggemussen, roodborstjes, koolmezen, merels en zwartkoppen. Ze zoeken voedsel in het open veld, maar vluchten om de haverklap de dekking van het struikgewas in. De roodborsttapuiten hóuden van het open veld; van daaruit klinkt hun onophoudelijke fiet-trik. Ze vliegen van de ene uitkijkpost naar de andere.

Om kwart over zes sta ik midden in het Riels Laag bij een open watertje dat grenst aan zeer dicht moerasstruweel. De wilgen vormen een haast ondoordringbare barrière die de binnenwereld van het riet scheidt van de buitenwereld van het open veld. In die overgangszone zingen kleine karekiet en fitis.

Voor 1990 was het beekdal nog opgevuld met zand dat de boeren er in hadden gestort. Het was boerenland. Brabants Landschap heeft dat zand er weer uit verwijderd. De Lei, die hier vroeger liep, kreeg weer de ruimte. Met brokken steen en andere stuwtjes brachten ze de waterstand omhoog waardoor een nat beekmoeras ontstond. Dat schiep kansen voor moerasvogels, zoals de waterral. De waterral is verwant aan meerkoet en waterhoen, maar oogt eleganter.

Waterrallen leven in hun eigen besloten wereld van riet en dicht struweel. Ze laten zich vaker horen dan zien. Ze roepen een helder kiep-kiep, maar kunnen ook schreeuwen als een mager speenvarken. Op 29 maart had ik die rauwe schreeuw van het speenvarken gehoord. Vier dagen later zag ik hem. Met zijn grijze kop met opvallende rode snavel keek hij een oogwenk tussen het riet door naar buiten om zich daarna acuut weer terug te trekken in zijn eigen donkere domein. Daarna bleef het maandenlang stil in het riet.

Deze vogel kon een wintergast zijn, maar ook een broedvogel. Waterrallen broeden van april tot en met augustus, en trekken daarna weg naar zuidelijk Europa. Ze worden vervangen door noordelijk broedende waterrallen die hier de winter doorbrengen.

Schoorvoetend naar buiten

Op 19 juli sta ik daar weer aan de rand van het met riet en ruigte begroeide beekmoeras. Daar in de donkerte van wilgenstruweel valt mijn oog op dunne staken, die niet de tenen zijn van wilgen maar overduidelijk die van vogels. Als ik wat beter kijk, blijken het geen twee maar vier tenen te zijn. Daarop rusten twee vogels die kennelijk maar al te graag naar buiten willen maar niet zo goed durven. Ik blijf stokstijf staan, zo goed en zo kwaad als het gaat mij verschuilend achter statief en telescoop.

Na een enige minuten komen twee pootjes in beweging. Een van de vogels komt schoorvoetend onder de struik vandaan. Het is een jonge waterral. De andere pootjes komen ook in beweging. Sluipend door de donkerte onder de wilgenstruiken beginnen de twee waterrallen het gebied te verkennen. Langzaamaan wagen ze zich wat verder uit de kant, eerst tussen pollen van pitrus, maar allengs meer op open water.

Met hun lange snavels prikken ze in de modderige bodem naar bloedzuigers en ander klein grut dat ik niet kan thuisbrengen. Af en toe happen ze met een razendsnelle beweging een voorbijvliegend insect uit de lucht. Ik zie hun opvallend smalle postuur waarmee ze tussen dicht op elkaar staande rietstengels kunnen doorlopen.

Naar gene zijde

Intussen lijken de vogels zich weinig van mij aan te trekken. Ik sta al een uur en een kwartier te genieten van de voorstelling als een van de twee vogels ook de rietlanden aan de overkant van het dijkje wil gaan verkennen. Hij waagt zich steeds verder uit de veilige kant en komt zo dichterbij het dijkje. Om half acht waagt hij de oversteek. Op hoge poten rent hij over het dijkje naar de andere kant. Daar verdwijnt hij via een donker gat in het rietveld.

De ander blijft achter. Misschien is dit voor hem vooralsnog een brug te ver. Is het omdat hij nu alleen is dat hij zich weer aan de veilige donkere kant van het plasje terugtrekt?

Ook een jong blauwborstje komt even naar buiten om in de modderige kant wat naar insecten te zoeken. Hij is vrijwel zeker een nakomeling van de blauwborst die op 6 mei zo ijverig groene rupsjes aan het vangen was (zie blog ‘Zonder dralen’). Die rupsjes hebben hun voedingswaarde in elk geval bewezen.

Voorzichtig pak ik mijn driepootkrukje ga er eens rustig bij zitten. Een van de twee konijnen die me al een tijdje op het dijkje hadden zitten aan te kijken, komt naderbij. Als het beestje te veel aandacht aan mij lijkt te schenken, roept zijn partner hem — die een haar zal blijken te zijn — tot de orde. Hij wil wat van haar. Hij duwt tegen haar aan, probeert op haar te kruipen, maar zij schudt hem mild van zich af. Hij probeert weer, maar wil kennelijk ook niet te opdringerig zijn. Dat gaat een paar minuten zo door en dan geeft hij op.

Als er een over de dam is…

Drie kwartier nadat zijn broertje of zusje was overgestoken komt de minder vermetele waterral weer naar buiten. Het is alsof hij er nog eens over heeft nagedacht en tot te ontdekking is gekomen dat hij toch ook wel heel graag naar gene zijde van het gebied wil. Op een drafje rent hij over precies dezelfde route als zijn voorganger over het dijkje en verdwijnt via hetzelfde donkere poortje in het riet.

Twee uur lang heb ik ongestoord van dichtbij naar de rallen kunnen kijken. Nu hebben ze hun vertrouwde besloten wereld weer opgezocht. Dat dit een goed alternatief is voor leven in open gebied bewijst de vrouwelijke havik die overvliegt. Ze heeft een jonge kievit in de klauwen. Een ouderkievit vliegt er nog een stukje achteraan. Het heeft geen zin meer. Zíjn jong wordt havikenvoer.

2 Comments

Add yours →

  1. Willy van den Boer augustus 31, 2019 — 19:09

    Piet, dank je weer! 👍

    Like

Plaats een reactie