[Column verschenen in: Thuis in Zorgvlied, Wijkkrant van, voor en door de inwoners van de wijk Zorgvlied, Tilburg, april/mei 2023]
Vooral in de vroege morgen kun je horen dat het voorjaar is. Als de merel de toon zet, een koolmees de stemming overneemt, pimpelmezen zich met ijle trillers bij het koortje voegen, even later de kauwen beginnen te kakelen, waarop ook de houtduiven met hese stemmen ontwaken. De vogels zingen onvermoeibaar, sommige bijna de hele dag door. Begrijpelijk, want er valt veel te winnen: een partner, een territorium — de basisingrediënten voor een succesvolle voortplanting.
In de strijd om het bestaan moeten de zangvogels het vooral van hun stemgeluid hebben. Om vrouwtjes te imponeren en rivalen of vijanden te intimideren. Kraaiachtigen zijn, net als merel en koolmees, zangvogels. Dat zou je misschien niet zeggen, maar vooral gaaien en eksters kunnen best mooi zingen, ook al kun je hun ingetogen concerten meestal alleen van dichtbij horen.
De stemmen van kraaien vallen des te meer op als ze boos zijn. Als er een buizerd, kat of ander roofdier opduikt. En dan zijn het niet alleen de plaatselijke bewoners die zich laten gelden, maar krijgt boosheid ook bij de andere kraaien in de buurt vleugels. Dat is waar ik nu vanuit mijn werkkamer naar kijk. Eksters, gaaien, zwarte kraaien en kauwen hebben zich in de bomen rondom een grote conifeer verzameld om de indringer die zich ongetwijfeld tussen dit groen heeft verschanst de huid vol te schelden. En hoog in de boom, tussen die schreeuwende en krassende vogels in, zit een ekster die, hoewel hij erg zijn best doet, verre van intimiderend klinkt. Hij keft als een schorre teckel, meer komt er niet uit.
Deze ekster heeft een spraakgebrek. Toch is hij ondanks – of juist dankzij – zijn spraakgebrek veel spraakzamer dan de andere eksters: zodra het gevaar geweken is en alle vogels weer rustig hun gang gaan, keft de teckel onvermoeibaar door, levendig hippend en fladderend de tuinen afstropend voor voedsel. Dankzij zijn steeds terugkerende mantra kan ik hem van andere eksters onderscheiden en weet ik altijd waar hij uithangt. Daarom ga ik hem opzoeken zodra ik hem zie wegvliegen. Heeft hij een partner? Een nest? Komt een ekster met een spraakgebrek überhaupt in de strijd om het bestaan wel aan de bak?
Ik hoef mijn voordeur maar uit te stappen of ik hoor hem al keffen. Binnen een minuut heb ik hem gevonden. Hij zit in de boom, met een twijg in zijn snavel. Hij vliegt ermee naar een groot nest hoog in een oude kastanje waar hij ijverig aan de slag gaat om het dak te verstevigen. Diep in het nest zie ik nóg iets bewegen. Een soortgenoot. Die werkt aan de stoffering. Onze ekster, gelet op de taakverdeling tussen de partners denk ik dat het een mannetje is, weet zich, ondanks zijn spraakgebrek, blijkbaar prima te redden in de kraaienmaatschappij.
Beoordeeld op zijn verdiensten, niet op zijn gebreken.
Geef een reactie