Het is begin mei. We rijden zuidwaarts. De stedelijke omgeving verandert langzaam in een golvend landschap met bossen en velden. Op de vluchtstrook ligt een blond harig beest. Even later weer een, en kort daarna weer enkele. Zelfs uit de rijdende auto kan ik ze herkennen: het zijn wasberen. Doodgereden, allemaal.
Wasberen komen van oorsprong voor in Noord- en Midden-Amerika, maar zijn als pelsdieren naar Europa gebracht. In de loop der jaren zijn ze uit verschillende fokkerijen ontsnapt, onder andere bij de bombardementen in Berlijn in 1945. Nu zijn ze vooral in Limburg, de Ardennen en delen van Duitsland vaste bewoners die zich, ondanks geweren en gevaarlijke auto’s, niet meer laten verdrijven.
Strijd tussen zout en zoet
Golvende graanvelden begeleiden ons door Frankrijk verder zuidwaarts. Vanaf Lyon is de Rhone, die zich vanuit de Alpen bij ons heeft gevoegd, onze gids. Door de Provence, waar we onze eerste gierzwaluwen zien, leidt zij ons met haar enorme watermassa naar onze eerste bestemming: de Camargue. Hier nadert onze gids zijn eindbestemming. Op haar lange reis heeft ze een enorme bulk sedimenten weggevreten en meegesleurd. Maar zodra ze die in de Middellandse Zee uitbraakt komen woeste golven aanrollen die al die fijne zand- en kleideeltjes, net als die zich willen neervlijen, weer in rep en roer brengen. Uit deze al duizenden jaren durende machtsstrijd tussen zout en zoet heeft zich een grillig landschap van zandbanken, geulen en kwelders gevormd.
Menselijke ingrepen
Omdat de Fransen dat zoete rivierwater wel kunnen gebruiken, houden ze het hier en daar op hun weg naar de zee tegen. Ze laten het over hun landerijen stromen, vooral om rijst te verbouwen. Die landerijen lagen daar natuurlijk niet op beplanting te wachten, maar werden op natuurlijke moerassen veroverd.
Een troost is dat die gecultiveerde gebieden veel vogels aantrekken, en in hun kielzog vogelaars. Gedurende de laatste decennia hebben ook steeds meer zwarte ibissen de rijstvelden gevonden. Maar de overgebleven zoete en zoute moerassen, en de steltkluten, reigers en flamingo’s die daar doorheen waden, geven de Camargue haar grootste betovering. Hoe de Fransen het water proberen te beheersen zie ik ook bij het kustplaatsje Saintes Maries de la Mer waar het rivierwater door een spui met kracht de zee in gespuwd. Zelfs van deze menselijke ingreep weten vogels te profiteren. Kleine zilverreigers spietsen er visjes die door het kolkende water worden lamgeslagen.

Verstilde sluipgang
Een stuk zuidelijker, aan de Spaanse kust, halverwege tussen Barcelona en Valencia, vindt een vergelijkbare ontmoeting plaats tussen zout en zoet. Daar stroomt de Ebro vanuit het Cantabrisch Gebergte de Middellandse Zee in. Ook in deze delta wordt rijst verbouwd. Ook hier vinden we zoete en zoute moerassen met steltkluten, reigers en flamingo’s. En ook in deze streken zoeken groepen zwarte ibissen in rijstvelden naar insecten en amfibieën.


De witwangsterns met hun eigenaardige raspende roep zijn hier nog talrijker dan in de Camargue. Hetzelfde geldt voor de ralreigers die zich in verstilde sluipgang in de luwte van de lage dijkjes tussen de rijstvelden ophouden. Maar ook krooneenden, grote karekieten en purperkoeten laten zich zien. Die laatste zien er uit als waterhoentjes in reuzenformaat, met helderrode snavel en bles.



Mooie smakelijke zwemmer
Belicht door de lage avondzon komt een tureluur overvliegen met zijn bekende baltroep, die roep waar sommige mensen tureluurs van worden. In een van de kraakheldere slootjes zwemmen blauwe krabben. Deze krabben leven van oorsprong in Amerika en zijn hier met ballastwater van schepen terechtgekomen. De krabben zijn op elkaar geklommen, een gedrag dat door de Spaanse vissers als zorgelijk wordt ervaren. De populaties van blauwe krabben aan de Spaanse kust groeien namelijk explosief, vooral in de Ebro Delta. Omdat deze exoten het ecosysteem binnenkomen zonder dat de inheemse bewoners daarop zijn voorbereid, hebben ze geen dierlijke vijanden. Hun grootste vijanden zijn de Spaanse vissers die de krabben met grote aantallen in hun netten krijgen. Gewoonlijk zijn die blij met een rijke vangst, maar van de blauwe krabben moeten ze niets hebben. In weerwil van hun naam, Callinectes sapidus, wat letterlijk ‘mooie smakelijke zwemmer’ betekent, vinden de meeste Spanjaarden de blauwe krabben niet te vreten. Gek genoeg likken de Amerikanen er hun vingers bij af. En de Spanjaarden zitten er mee in hun maag.

De moraal van het verhaal: dat we in onze in cultuur gebrachte landschappen nog van zoveel vogels (en andere dieren) kunnen genieten, danken we aan hun veerkracht. Maar dat er hier en daar vreemde, ons onwelgevallige dieren ecosystemen binnendringen en daar vrij spel krijgen, dat hebben we natuurlijk aan onszelf te danken.
Mooie reisverslagen. Jammer van de bij de foto’s behorende tekst
LikeLike
Beste Jozef, dank voor de reactie. Bedoel je de locatie van het bijschrift (in en niet onder de foto), of de inhoud ervan?
LikeLike
Mooi beschreven Piet.
En zijn we trouwens zelf ook geen exoten die alles kapot maken en dus in dit ecosysteem niet thuis horen?
LikeLike
We hebben ons binnen ecosystemen als superpredator aan de spelregels onttrokken. Zie mijn Gevaarlijk Spel, laatste hoofdstuk.
LikeLike