Een zeepbel niet groter dan een speldenknop
aan de vaat ontsnapt,
een blauwe planeet in een mateloos universum,
laat zich met de bravoure van onsterfelijkheid
als een speelbal meevoeren.
Wervelingen tillen haar op
en duwen haar zachtjes zijwaarts,
een ogenblik recht op de kast af,
rakelings erlangs, dalend, stijgend,
zoekend naar weet niet waar.
Dan op ramkoers richting keukentrapje,
een zuchtje net op tijd – ontploffing afgewend.
Ook de aarde speelt met haar,
trekt aan haar,
wil haar voor zichzelf.
De bewoners van haar dunne schil
bundelen hun krachten:
kopjes in het water
staarten in de wind.
Maar haar val is niet te keren.
Zachtjes landt ze op harde werkelijkheid.
Een seconde ongeschonden.
Dan, met een plofje, onhoorbaar,
wordt ze met de grond gelijk gemaakt.
Verrassend Vogelaar!
LikeLike
Moooi!
LikeLike
Dank je, Tan.
LikeLike
Hi Piet Wat een geweldig gedicht. Dank je wel! Liefs, Petra
LikeLike
Fijn dat je ‘t mooi vindt, Petra, heel graag gedaan!
LikeLike
Iets uit het niets toveren, erg mooi.
LikeLike