Over driftkoppen en zoetekauwen

27 augustus 2021 

Als ik mijn fiets op de Aesvoortsedijk wegzet hoor ik ze al boven het gegak van honderden grauwe ganzen uit: lepelaars. Door een gat in het wilgenstruweel in het Riels Laag zie ik ze met hun lepelsnavels heen en weer door het water maaien. Een volwassen vogel, met zwarte snavel en gele lepel, en vier jonge vogels, met rozige snavels. De geluiden komen van de jonkies: met pompende bewegingen van hun kop lopen ze jengelend achter de volwassen vogel aan. Die maait onverstoorbaar verder, gaat af en en toe zelfs op drafje achter zijn prooien aan. Zodra zo’n jong doorkrijgt dat zijn gedrag niets uitricht begint hij zelf ook te maaien, daarmee prijsgevend dat hij minder zielig is dan hij lijkt. Onderwijl huppelen drie reeën achter de lepelaars langs door mijn beeld. 

Dan barst er een enorm gekrakeel los. De ganzen gaan er massaal vandoor. Een van de jonge lepelaars denkt blijkbaar dat er iets loos is, want hij gaat met de ganzen op de wieken. Even later keert hij toch weer terug. Om 7 uur komt er een groep kieviten aan, ze worden rozerood belicht door de prille ochtendzon. Boven het Riels Laag vliegen ze rondjes. Ik tel er rond de 75. Zoals zo vaak zijn er spreeuwen bij, deze keer bijna honderd. De spreeuwen landen, maar de kieviten blijven vliegen. Tien minuten later zijn ze al met 150 vogels, kennelijk heeft dat talmen nieuwe vogels aangetrokken. Hoe meer, hoe veiliger. Dan gaan ze eindelijk naar de grond.

Luchtaanvallen

Er zijn tapuiten op doortrek. Uit de heide vliegen graspiepers op, maar de veldleeuweriken laten zich niet zien. Die zijn vast hun slagpennen aan het ruien. Op veel plaatsen langs het zandpad vliegen minuscule crêmekleurige motjes op. Het zijn variabele grasmotten (Agriphila tristella). Hoe dichter ik bij een van die motjes kom, hoe mooier het wordt. Ik móet ook wel dichtbij want het diertje is niet veel groter dan twee centimeter en nog dunner dan de stengel van de bochtige smele waar hij zich aan vasthoudt. Zijn ogen zijn als fietskogeltjes en de tastlichaampjes op zijn kop lijken op ragertjes. Langs het zandpad staan grondsterren in roze bloei, ze groeien plat tegen de grond, als een ster. Dat zal hem ongetwijfeld tegen vraat beschermen.

Variabele grasmot in bochtige smele

In een bosje met grove dennen ritselt het van de vogels. Ik hoor kuifmezen. Af en toe schiet er ergens een vogeltje boven de bomen uit dat fijne licht krassende piepjes laat horen. Het zijn grauwe vliegenvangers, ouders met jongen. Af en toe worden de jongen gevoerd, maar als de ouders niet in de buurt zijn lanceren ze zelf luchtaanvallen op insecten. 

Jonge grauwe vliegenvangers
Zuuraanval

In de buurt van de Halve Maan zie ik een groepje Atalanta’s. De een na de ander landt op een berkenboom en begint daar dan meteen met de kop naar beneden te wandelen. Als ik me sta af te vragen wat ze daar doen, landt er een hoornaar op dezelfde berk. Die gaat meteen naar de voet van de boom en steekt daar zijn kop in een vochtige spleet. De berk bloedt op die plek. Dat bloeden is een verschijnsel dat behalve bij berken, ook bij esdoorns en haagbeuken voorkomt. De vloeistofstroom wordt door worteldruk opgewekt en bestaat uit mineralen, zetmeel en suikers, rijke voedingsstoffen voor de insecten dus. De hoornaar is niet alleen, er komen soortgenoten bij. Nestgenoten, die ik een voor een in dezelfde richting zie wegvliegen.

Atalanta
Een rode kop van woede

Het wordt de hoornaars niet gemakkelijk gemaakt, want de berk wordt bewoond door behaarde rode bosmieren. Die komen driftig aangelopen, met rode koppen van woede, zo lijkt het wel. Ze steken de grote wespen zonder pardon overal waar ze kunnen. Vooral als ze in de poten van een hoornaar steken springen deze op van de pijn. Vaak moeten de wespen zich even terugtrekken om het bijtende zuur van zich af te vegen.

Als het verkeer van hoornaars even luwt, begeven ook de Atalanta’s zich naar de zoete rijkdommen. En als ze toch per ongeluk in aanvaring met een hoornaar komen, is er slechts een lichte wederzijdse irritatie, maar vloeit er geen bloed. Toch wachten de vlinders als het erop aankomt gewoon hun beurt af. De hoornaars hebben tenslotte kaken. Kaken waar de drieste mieren doodleuk omheen lopen. 

Op de terugweg hoor ik groenpootruiters. De steltlopers komen terug vanuit hun broedgebieden. Op het zandpad ligt een stevige naaktslak. Hij eet ergens van. Een geleiachtig hapje dat helemaal onder het zand zit. Ik vermoed dat het een gepaneerde soortgenoot is. Op het veldje van de klauwieren is geen klauwier meer te zien. Wel landt er een klein vogeltje op de vlierstruik: een paapje, met de verse veren van een jonge vogel. Ook de zangvogels beginnen de noordelijke broedgebieden te verlaten. Zouden onze klauwieren ook al vertrokken zijn naar Afrika?

One Comment

Add yours →

  1. Tjonge zeg, wat daar allemaal gebeurt …

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: