Terug van weggeweest (2)

2 augustus 2021

Het is alweer 9 uur. Ik ben hier sinds half zes en verlaat net het beekdal waar ik uren van grauwe klauwieren heb genoten. De zon breekt door. Voor de veldleeuweriken zou het heerlijk weer zijn om in de lucht te klimmen, ware het niet dat ze het te druk hebben met hun nageslacht. Enkele vogels schieten tussen de heidestruiken vandaan als ik aan kom lopen en vliegen stilletjes of met een bescheiden kreetje op. Geen van de vogels kiest het luchtruim om zich daar te laten gelden. 

Op veel plaatsen hoor ik jonge lamenterende buizerds. Ze zeuren vast nog om voedsel en kunnen dat eindeloos volhouden. Op de paden vind ik hier en daar stervende mestkevers. Ze hebben hun taak volbracht, hun genen doorgegeven aan een volgende generatie die zich nu nog in de grond bevindt. In het bos hoor ik het gebrabbel van een kruisbek. Na wat zoeken vind ik hem in een grove den. Het is een jonge vogel, lichtbruin en gestreept, en hij lijkt te drinken uit een puist die uit de stam steekt. Ik ben op weg naar de zandige kruising waar nu de pluimvoetbijen actief zouden moeten zijn. De grond is er nog nat van de laatste buien, maar vele hebben al weer nijverig hun holletjes open gegraven. Vrouwtjes vliegen aan met geel stuifmeel aan hun harige achterpoten. Enkele worden op de voet gevolgd door een huisvlieg die op het stuifmeel uit is. Andere worden belaagd door mannetjes die met ze proberen te paren. (Over de belangstelling die de vrouwtjes genieten van vliegen en hun mannelijke soortgenoten schreef ik al eens.) 

Gewone oeverlibel, mannetje.
Gewone oeverlibel, vrouwtje.

Op de rand van bos en heide kom ik langs een ven dat vol water staat. Mannetjes gewone oeverlibellen (Orthetrum cacellatum) met hun kobaltblauwe lijf scheren over het donkere water. Af en toe krijgen ze het aan de stok met een grote keizerlibel (Anax imperator) die hen het recht van overpad betwist.

Grote keizerlibel.

Over de heide wandel ik terug. Een aanhoudend alarm van een roodborsttapuit trekt mijn aandacht. De oorzaak komt weldra aanvliegen: een grote chocoladebruine vogel met brede soepel flappende vleugels. Hij landt op een paaltje. Het is een wespendief (Pernis apivorus), een donkere vorm. Aan de gele ogen en donkere snavel zie ik dat het een volwassen vogel is. 

Wespendief, mannetje.

Alleen al aan zijn magere klauwen kun je zien dat de roodborsttapuit van hem weinig te vrezen heeft. Dit zijn graafklauwen, geen grijpklauwen. De wespendief graaft ermee naar wespenraten, of hommelraten als tweede keuze. Pas als die er niet zijn grijpen ze wel eens een kikker, een hagedis of een vogel. Laat in de zomer eten ze zelfs fruit en bessen. Nadat de vogel een paar minuten rustig, in kaarsrechte houding, op zijn paaltje de wereld in zich heeft opgenomen, vliegt hij weg. Gezien zijn scherpe zwarte vleugelpunten denk ik dat het een mannetje is. Hij heeft zojuist een aantal van zijn binnenste slagpennen vernieuwd. De rest volgt later, waarschijnlijk in Centraal Afrika waar hij de winter zal doorbrengen.

Moeten die beestjes niet eten?

Die kleine bijtjes die ik op de pril bloeiende heide zie, zullen niet op het menu van de wespendief staan. Dat zijn vrijwel zeker solitair levende bijtjes. Daarmee doel ik op het broedgedrag. Want de bijtjes die ik hier zie zijn met vele. Ze zijn heel klein, een kleine versie van de zandbij, daar lijken ze het meest op. Ik ken ze niet en het kost me best wat moeite om erachter te komen welke soort het is. Ze vliegen bliksemsnel kriskras tussen de heideplantjes door en zitten geen moment stil. Moeten die beestjes niet eten?

Vrouwtje heizijdebij verzamelt stuifmeel op heide (Calluna vulgaris).

Ik kan maar een antwoord bedenken: ze hebben iets belangrijkers te doen. En dan kan het maar om één ding gaan: vrouwtjes. Ik blijf de bijtjes volgen in de hoop een paring te zien die mijn vermoeden bevestigt. Niets. Ze vliegen alleen maar als gekken heen en weer, geen seconde rust. Ik geef niet op. Dan zie ik toch zo’n bijtje landen op een heidebloempje. Het lukt me om een foto te maken. Daarop zie ik duidelijk dat de achterpoten bedekt zijn met stuifmeel. En ik zie nog iets: dit bijtje is warm geel, de meeste andere grijzig. Is dat toeval, of zijn de gele de vrouwtjes en de grijze de mannetjes?

Een bewogen moment: ontmoeting tussen mannetje en vrouwtje heizijdebij: grijs boven, geel onder.

Even later lukt het me toch om een korte ontmoeting vast te leggen tussen een grijs en een geel bijtje: grijs stort zich op geel. Inderdaad: de gele zijn de vrouwtjes. En daar hebben die grijze het zo druk mee: ze willen paren. Met behulp van wat veldgidsjes kom ik erachter dat ik naar zijdebijen heb gekeken. Het is als met alle zandbijen: de vrouwtjes bevoorraden het nest, de mannetjes jagen op de vrouwtjes. De naam van deze soort uit de familie van de zijdebijen mag er zijn: heizijdebij (Colletes succinctus). Je zou ervan gaan dichten.

De hei, zei de bij, daar hoor ik bij, vandaar de naam: heizijdebij.

5 Comments

Add yours →

  1. Norbert de Vries augustus 11, 2021 — 09:59

    ‘hei’zeidebij

    Like

  2. Opnieuw prachtig.
    Eerst dacht ik nog: “Hoe wéét hij dat allemaal?”, vergeleken met mijn eigen dan nog méér overduidelijke onwetendheid. Maar gelukkig, ook de auteur heeft af en toe een veldgidsje nodig.

    Like

  3. Ben laureijssen augustus 13, 2021 — 05:49

    Dank Piet, prachtige omschrijving.

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: