Mei 2021
Het is 6 mei, zes uur in de avond als ik bij het Riels Laag mijn fiets aan de boom bind. Het is rustig weer. Morgen komt er regen, die wil ik nog even voor zijn. Bi-bi-bi-bi. Hoor ik dat goed? Verwaaid klinkt het, vanuit de verte. Zijn dat echt regenwulpen? Ik wacht nog even, zet mijn handen achter mijn oren en peil in verschillende windrichtingen. Dan klinkt het weer, nu dichterbij. Ze zijn dus in aantocht. En dan kan het geluid maar vanuit één richting komen: het zuiden, waar Afrika ligt. Het zijn onmiskenbaar regenwulpen. Ze roepen nog eens, weer dichterbij. Regenwulpen eten van twee walletjes: ze overwinteren vooral aan zeekusten, maar leven de rest van het water in zoet water. Tijdens mijn onderzoek op de Banc d’Arguin, Mauritanië, waren ze vaste gasten. Daar waar de Sahara overgaat in groene velden van zeegras zag ik ze aan de zanderige oevers. Altijd alleen. Als bevroren stonden ze vaak bij een holletje waarin een wenkkrab was weggevlucht in de hoop dat deze zich weer naar buiten zou wagen. Bij die oefeningen in geduld dulden de kromsnavels geen concurrenten. Pas als het hoogwater werd kwamen ze in groepjes bij elkaar aan de rand van een hoge zandplaat, met de pootjes in het water.

Reizen doen ze ook in groepjes. Deze regenwulpen zijn op weg naar hun broedgebied in noordelijk Scandinavië of Siberië. Een team van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) dat in april en mei op de Banc d’Arguin in Mauritanië verblijft, stuurt me whatsappberichten van steltlopers in V-vlucht. Ze melden dat sinds een week groepen steltlopers luid roepend opstijgen vanaf het wad en koers zetten naar het noorden. Vooralsnog zijn het de soorten die in subarctische gebieden broeden, waaronder rosse grutto’s, bonte strandlopers en regenwulpen, in de tweede helft van mei zullen steenlopers, drieteenstrandlopers en kanoetstrandlopers volgen. Zij willen zich ten noorden van de poolcirkel, waar de sneeuw pas later smelt, gaan voortplanten.
Spetterend genot
En dan zie ik ze vliegen, boven het beekdal: vier regenwulpen. Die heb ik hier in het beekdal al jaren niet meer gezien. Ze buigen af, landen niet in het lange ven, maar in de akker erachter. Daar staan ze, in de verse voren, stokstijf. Alsof ze ergens op wachten. Na zeven minuten gaan ze roepend de lucht in. Ik heb geluk dat ik mij hier verdekt achter wat wilgen kan opstellen. Want ze komen dichterbij en landen aan de oever van het ven. Ik vang ze in de kijker. Nu zijn het er vijf! Maar de vijfde is wel een stuk groter. Dat is een wulp. Die stond daar dus al en die hebben ze meteen opgezocht, want als hun grote neef zich daar veilig voelt, hebben de regenwulpen er ook vertrouwen in. Reken maar dat ze die wulp al hadden opgemerkt toen ze overvlogen. Toch gingen ze nog even in de akker staan, eerst even de kat uit de boom kijken, alvorens zijn gezelschap op te zoeken.
De wulp is hier vertrouwd. Ik vermoed dat zijn vrouwtje nu ergens in de buurt op eieren zit. Hij wandelt naar een dieper deel van het ven en gaat daar eens heel uitgebreid een bad nemen. De regenwulpen staan bedremmeld in de kant, totdat een van hen het voorbeeld van de wulp volgt. Na twee minuten komt er eentje bij en na nog eens twee minuten de andere twee. Weldra geven ze zich met zijn allen helemaal over aan de weldaad van het water. Het genot spettert ervan af. De vogels wandelen een voor een drijfnat terug naar de kant, schudden hun veren droog en gaan weer in de ruststand. Een oeverloper staat erbij en kijkt ernaar. Oeverzwaluwen vliegen er overheen, insecten uit de lucht grissend. Een paar meter verderop trappelt een mannetjeskievit een kuiltje uit om een vrouwtje te interesseren.
De veengebieden
Enkele dagen later wandel ik over het Doldersumse Veld, een van de natte heidevelden in het Drents-Friese Woud. Daar hoor ik ze opnieuw, regenwulpen. Ik tuur met mijn kijker de grijze lucht af en vind ze, een groepje van zes. Ze buigen af, ze hebben de uitgestrekte watervlakte gezien midden op de heide en voor mensen onbereikbaar. Opgewonden roepen ze hun hoge bi-bi-bi-bi. Ik hoor er opluchting in. De lange reis vanuit Afrika is volbracht. Aan de vele andere watervogels zien ze dat het hier veilig is en vertrouwd.
Er landen ook enkele groenpootruiters. Die zijn minstens zo uitbundig als de regenwulpen. De volle middentonen van hun contactroepen, tjuu-tjuu, gaan over in ijle stuiterende zangtonen kiwi-kiwi-kiwi-kiwi – een sneak preview voor het baltsvertoon dat ze straks in hun broedgebieden op de noordelijke taiga ten beste zullen geven. Lange grassen onttrekken grote delen van het water aan het zicht. Ik tuur er overheen en ontdek enkele grote zilverreigers. Hun snavels zijn nu niet meer geel, zoals in de winter, maar zwart. Ze broeden hier in de uitgestrekte veengebieden samen met aalscholvers, lepelaars, en andere reigersoorten, zoals ik een paar dagen later in de Overijsselse Wieden zou gaan zien. Als ik zo over de heide sta te turen verschijnen twee koppen boven het maaiveld die zich strekken tot grote slanke lichamen. Ze zijn grijs, de halzen wit met zwart, de kruin bloedrood. Kraanvogels.


Zompig en weids
De veengebieden van Friesland, Drenthe en Overijssel bieden zoveel rust en ruimte dat zelfs de schuwe kraanvogels er broeden, zoals in het Fochteloërveen even verderop. Overal, vooral in de Weerribben, in Overijssel, waar ik een paar dagen later kom, klinkt het geklepper van ooievaars die van de zompige velden zijn teruggekeerd. Ze hebben kikkers gevangen voor de kleine witte kuikens op het grote nest.

Wanneer had ik voor het laatst een roerdomp goed kunnen bekijken? Dat moet die keer zijn geweest, een half leven terug, dat ik in de Biesbosch vlak langs zo’n grote gouden vogel schaatste die zichzelf in een rietstengel had omgetoverd om er even niet te zijn. Maar in de Weerribben kan ik zomaar in de avondzon drie kwartier naar een roerdomp kijken die door een nat veld waadt op zoek naar kikkers, terwijl rondom de snorren als cicades de rietvelden in trilling brengen. In deze rijke moerassen waan ik me bij tijd en wijlen in de Zuid-Franse Camargue, vooral als tussen de aalscholvers, lepelaars en purperreigers zomaar drie koereigers landen, een vogelsoort die slechts enkele keren in Nederland heeft gebroed maar vooralsnog zonder succes.

Hoeveel regenwulpen zouden het Brabantse Land op de voorjaarstrek willen aandoen als het zoveel zompigheid, rust en ruimte had? Zou het mogelijk zijn om de grote zilverreigers die hier ’s winters de natte beekdalen bezoeken ook ’s zomers als broedvogel te verwelkomen, misschien ook wat lepelaars, en roerdompen?
Een mens moet blijven dromen.
Wat bij mij niet méér zou zijn dan een – zij het prachtige- blik op een verzameling vogels, hoogstens een paar als specifieke soort herkenbaar, wordt bij de schrijver een combinatie van een vogel-encyclopedie met prachtige afbeeldingen en zoiets als een vogelroman, met mooie en liefdevolle invuloefening door de schrijver van wat hij ziet. Hij weet zijn dromen in beeldend proza om te zetten. Waarvoor dank, een fijn positief genot-momentje
LikeGeliked door 1 persoon
Weer Hartstikke mooi geschreven Piet, en je schreef over de weerribben, kom je toevallig ook ooit in de Auken daar Piet? het is er schitterend mooi daar in de weerribben en de bij de Auken daar zit ook van alles!!
Bedankt weer voor je mooi verhaal Piet!
Met de vriendelijke Groeten van :
Harrie Timmermans.
LikeLike
Dank, Harrie. De foto’s van koereigers, grote zilverreiger en lepelaar zijn in de Auken genomen. Een hele mooie kolonie daar.
LikeLike