Vorstverlet

10 februari 2021

Het was vijf dagen geleden toen ze weer begonnen. Ik was er op bedacht, wist dat het eraan zat te komen. Speciaal daarvoor was ik naar het midden van de heide gegaan, rond zonsopgang, was daar op mijn driepootkrukje gaan zitten, wachtend op wat komen zou. En het kwam, vrijwel meteen. Twee veldleeuweriken stegen vlak bij mij ten hemel en zetten de registers open. Rivalen lieten zich niet onbetuigd en klommen eveneens omhoog zodat het levenslustige gekwetter al gauw van alle kanten kwam. Daarna daalden ze weer af, alle hadden weer even laten zien wat ze waard waren. Het voorjaar was begonnen. Dacht ik.

Dat was tegen beter weten in. Want terwijl ik naar mijn plek was toegelopen was het me opgevallen dat er bijzonder veel verse aardhoopjes lagen van mestkevers. Die waren, zelfs midden in de winter, nog flink aan het graven geweest. Ik had het kunnen weten. Er kwam vorst aan.

Twee dagen daarna ging het sneeuwen en vriezen en binnen de kortste keren was de hele Regte Heide – en zowat het hele land – met een dikke sneeuwlaag bedekt. De veldleeuweriken werden teruggefloten. 

Riels Laag, bezien vanaf Aesvoortsedijk

En nu, op de derde vriesdag, glibber ik met mijn fiets over de Aesvoortsedijk. De vennen in het beekdal zijn bevroren. Maar niet alles is ijs. Haaks op het pad loopt een ondiep grazige geultje dat nog vol water staat. Dat zal kwelwater zijn dat ondergronds van de heide is afgestroomd. Ook op andere plekken ontsnappen wat geultjes en stroompjes aan bevriezing. Maar voor de watervogels is dat niet genoeg. Die zijn weg. Geen wintertalingen, geen krakeenden, geen wilde eenden. Geen ijsvogel. Die zijn vast naar het westen, waar de zee is, en misschien nog wat vorstvrij water.

Van de wind leven

Er zijn van die vaste bewoners die gewoon doorgaan waar ze mee bezig waren. Ik zie twee boomklevers, man en vrouw, rommelend tussen de dikke mostapijten. De sterke wind van afgelopen dagen heeft de sneeuw van de bast gestoven en het mos vrij gelegd. Over dezelfde eik wandelt ook een boomkruiper. Hij steekt zijn kromme snavel tussen de kieren van de schors waar ongetwijfeld nog van alles te vinden is. Aan de voet van de eik wroet een merel druk in de grond. Een klein tuintje heeft hij er omgeploegd dat hem een aardige opbrengst schijnt te bieden. Hij tolereert mijn aanwezigheid. Spreeuwen zingen in het Amerikaanse eikenbos. Zij laten zich niet van de wijs brengen. Later zie ik twee spreeuwen op het ijs bij de Witte Brug hun geluk beproeven. Overal groepen goudhaantjes die elk takje, plukje mos razendsnel op voedsel uitkammen.

Boomklever (mannetje)

Over de heide wandel ik in de richting van de bossen. Het is er stil. Een eenzame rietgors vliegt over. Bij de veenput op de grens van heide en bos wordt een zwerm vogels door een hardloper opgeschrikt. Even denk ik dat het barmsijzen zijn, maar ze zijn iets groter. Het zijn rietgorzen, minstens veertig bijeen. Waarschijnlijk vogels die in onze contreien hebben overwinterd. Ik wandel verder langs de Halve Maan, een ven dat vanwege zijn vorm zo genoemd is. Even verderop hoor ik grote bonte spechten. Voor hen is het voorjaar, daar staat geen sneeuw of ijs aan in de weg. Ik zie drie vogels tegelijk, ze hebben het druk met elkaar. Ik luister naar hun geroffel op holle takken en zie ze rondjes vliegen boven de dennenbomen met een snel haperend tsjie-tsjie-tsjie, als van een startmotor die gekneveld is door de vrieskou. 

Goudhaantje
Wroeters

Overal langs het pad tref ik sporen aan van dieren die in de grond hebben gewroet naar eikels, beukennoten en wat niet al. Ik zie grote omgewoelde stukken van wilde zwijnen, kleinere krabsporen van reeën, hazen, konijnen en eekhoorns. De roodborstjes profiteren van die wroeters. Ik ben ook zo’n wroeter – volgens de roodborst dan. Als ik over het knuppelbruggetje naar Landgoed De Hoevens loop, zit hij al op me te wachten. Hij nadert tot op een meter. Nu heeft hij weinig te verliezen, zodra de dooi invalt zal hij weer gepaste afstand bewaren.

Roodborst

En die dooi zal wel gauw komen. Intussen krijgen de ijsvogels waarschijnlijk de grootste klappen – ook al doet hun naam het tegendeel vermoeden. Voor de meeste bosvogels is deze periode vermoedelijk een rimpeling in het voorjaar. Want de dagen worden langer en daar raken ze opgewonden van. Hun broedtijd komt ras dichterbij. De veldleeuweriken zullen deze dagen wel wat scharrelen naar zaden in uitgestoven laagtes van stoppelvelden. Ik kijk ernaar uit dat ze bij de eerste dooi weer op hun broedplaatsen verschijnen om hun preludes weer op te pakken. Alsof ze even vorstverlet hebben gehad.

12 Comments

Add yours →

  1. Mooi! Ik word erg blij van deze blogs. Dankjewel

    Like

  2. jan erftemeijer februari 11, 2021 — 21:26

    Ja!!! Wat mooi!!!! Jan

    Like

  3. Wat een prachtige beschrijving van de geboorte van wéér een nieuwe lente.

    Like

  4. Prachtig beschreven Piet. Maar eerlijk is eerlijk, deze keer kon ik in de huidige vrieskou wel degelijk de neiging onderdrukken om zo snel mogelijk óók een keer te gaan kijken.
    En dat goudhaantje zeg, geweldig mooi. Zie je die ook weleens in de tuin? Dan moet ik eens beter opletten.

    Like

  5. leonard joosten februari 12, 2021 — 10:28

    mezen en merels zijn uit mijn tuin verdwenen, maar gelukkig is piet j. van den hout gebleven. prachtig!
    leonard j.

    Like

  6. Beste Piet, bedankt voor weer een poëtisch en warm natuur verhaal.
    Veldleeuweriken hoor ik regelmatig in het buitengebied van Riel , richting het compostering terrein.
    Het goudhaantje zie ik zelden in onze tuin ,maar misschien moet ik beter opletten en zo,n mooi plaatje helpt daar zeker bij.
    Vrgr Jan H

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: