6 oktober 2020 – De grauwe ganzen zijn al in rep en roer als ik om half acht op de Aesvoortsedijk, het lange zandpad tussen heide en beekdal, aankom. Ze gakken dat het een aard heeft. Ze zijn al met honderden in de Lei bijeen, maar krijgen nog meer gezelschap van vogels die vanuit het oosten komen aanvliegen. Als de nieuwkomers met zijwaartse zwenkingen een vrije val forceren klinkt het alsof ze de lucht aan stukken scheuren. Even later gaan ze er allemaal vandoor en staan er alleen nog tien blauwe reigers in het water.
Het milde geknutter van ontwakende groenlingen is slechts te horen als de vogels dicht over me heen vliegen. Er vliegen ook wat vinken over in zuidwestelijke richting. Even later een sperwer, ook op trek. Ik vraag me af waar de spreeuwen blijven. Het is al een kwartier na zonsopkomst, meestal zijn ze dan al voorbij. Van die zon is overigens niet veel te zien. Alleen door een rozig belicht wolkje aan de oosthemel weet je dat hij er is. Die bewolking kan verklaren dat de spreeuwen wat later zijn. En inderdaad: 17 minuten na zonsopkomst vliegen ze over, twee keer een groep van minstens vijftig, kort na elkaar. Daarna nog wat achterblijvers, met zo’n 40 vinken in hun kielzog.
Ik verlaat de Aesvoortsedijk en ga de akkers op waar bloeiende herik en mosterd tot op borsthoogte staan. Vlierbessen en meidoornbessen kleuren de brede houtwal paars en dieprood. Langs het Amerikaanse-eikenbos vliegen tientallen boerenzwaluwen, met enkele oeverzwaluwen ertussen. Ze profiteren van de stevige wind die insecten uit de bomen waait. Aan de luwe zijde van de houtwal klap ik mijn driepootkrukje uit en richt mijn kijker op de bessenstruiken. Van de vlierbessen is al flink gesnoept. Veel vogels, waaronder zwartkoppen, zijn er gek op. De meidoornbessen zijn amper genuttigd. Dat is niet zo vreemd. Afgezien van wat merels, zijn er nog weinig lijsters. Die kunnen elk moment vanuit hun noordelijke broedgebieden aankomen. In de vroege morgen zullen ze aan de noordhemel verschijnen: zanglijsters, koperwieken, kramsvogels, en merels. Vermoeid van hun nachtelijke reis zullen ze hier, aangelokt door de bessen, afdalen.

Pluk de dag
Het miezert. Nu het nog niet zo koud is, voelt dat als een weldaad. Ook de paddenstoelen gedijen erbij. Ik ga de heide op. Plassen op de paden. In de dode eik die midden op de heide de aandacht trekt, zit een kraai. Als ik beter kijk, zie ik onder in de boom, vlak tegen de stam, ook een torenvalk. Kraaien en torenvalken zijn niet de beste vrienden, maar ze kunnen elkaar niet eeuwig achter de broek zitten. De verten zijn grauw van de regen. Vanuit het pijpenstrootje vliegen veldleeuweriken verschrikt omhoog als ik vlak langs loop. Even verderop verdwijnen ze weer in de dekking. Op de palen van de grafheuvels zitten twee kraaien, ze bewaken de doden. Memento mori voor de kraaien, carpe diem voor de putters. Die gaan met wel veertig vogels dansend over de heide, even blijven ze boven een groep van grove dennen hangen, maar dan gaan ze toch maar weer verder, onophoudelijk kwebbelend, hun bestemming nog onbepaald. Witte kwikstaarten en graspiepers hebben het schrale veldje opgezocht, met uitgebloeide zuring en jakobskruiskruid, maar ongetwijfeld veel insecten. Overal geperforeerde koeienvlaaien. Veldmestkevers wentelen zich erin.
Terugfietsend over de Aesvoortsdijk vliegen er meer dan 15 zanglijsters verschrikt uit de braamstruiken. Dat is de voorhoede. Nu zal het niet lang meer duren.
Dag Piet,
Even een kleine verbetering op jouw laatste post: De wetenschappelijke naam van zwavelkop is Hypholoma.
Hartelijke groet,
Willem van Kruijsbergen
LikeLike
Dank je, Willem, voor je scherpte!
LikeLike
Weer een mooi verhaal
LikeLike
Dank, Josef.
LikeLike