2 september 2020 – Het zijn de libellen die mijn aandacht hebben getrokken. Met vier of vijf tegelijk zijn ze neergestreken op het zonovergoten zandpad om te genieten van de nazomerse warmte. Er zijn ook wat ongedurige dambordvliegen in de buurt. Af en toe daalt er eentje af naar het zand en begint dan meteen bedrijvig heen en weer te lopen. Als ik stilhoud om eens beter te kijken naar alle insecten die op het zandpad actief zijn, landt als uit het niets vlak naast me een grijzig insect, ietsje groter dan een dambordvlieg, maar veel minder plomp. Direct na de landing blijft hij doodstil zitten. Dat is onmiskenbaar een roofvlieg. Met zijn pijlsnelle vlucht klauwt hij prooien, van libellen tot vliegen, uit de lucht. Door stil te zitten spiedt hij zijn omgeving af zonder zelf opgemerkt te worden (deze tactieken lijken – niet toevallig – op die van vogeljagers, zoals de sperwer). Aan zijn zwarte poten met oranje schenen die uit zijn forse borststuk steken herken ik de soort: bosrandroofvlieg, Neoitamus cyanurus. Niet ver van hem vandaan zit er nóg een. Ik besluit eens rustig te wachten, op mijn driepootkrukje van geduld. In de hoop dat zo’n roofvlieg een aanval gaat uitvoeren op een van de andere bezoekers van het warme zandpad.

Lang hoef ik niet op actie te wachten. Vlak voor me stort een bosrandroofvlieg zich op een prooi. Een hevige worsteling ontstaat. Deze prooi geeft partij. En als ik mijn kijker richt begrijp ik waarom. De bosrandroofvlieg is met een soortgenoot in gevecht. De worstelaars buitelen over elkaar heen, flappend met hun sepia-kleurige vleugels. Door het markante aderpatroon lijken deze op glas-in-loodramen. Ze ogen minstens even kwetsbaar en ik vraag mij af of de beestjes met hun wilde gespartel niet hun eigen glazen ingooien. De worsteling duurt bijna een minuut, totdat een van de vechters ruggelings op de grond ligt, als een judoka die buiten gevecht is gesteld. Dan pas zie ik dat beide vechtersbazen via hun achterlijven zijn verenigd. Het gestoei is uitgedraaid op een vrijpartij.

De details van het gevecht krijg ik pas te zien als ik de foto’s thuis op mijn computer bekijk. Dan pas zie ik hoe het mannetje, meteen al nadat hij zich op het vrouwtje heeft gestort, met een tang aan zijn achterlijf de legboor van het vrouwtje grijpt om zo de geslachtelijke verbinding tot stand te brengen. Gedurende hun worsteling, waarbij hun geslachtsorganen voortdurend contact maken, komt het vrouwtje plat op haar rug te liggen. Zo blijven ze ruim een kwartier lang in vreedzame paring verbonden. Wie weet hoe lang het nog geduurd zou hebben als twee wandelaars de amants niet zouden hebben opgeschrikt.

Voor bosrandvliegen dus weinig poespas bij de paring. De mannetjes overrompelen de vrouwtjes alsof ze prooien zijn. Dat gebeurt lukraak, want tijdens de schermutseling ontdekt hij pas of hij een vrouwtje of een rivaal heeft aangevallen. En als hij inderdaad een vrouwtje heeft gegrepen, betekent dat nog niet dat zij voor zijn plannen in de stemming is. Zijn onderneming is niet zonder gevaar: het had zomaar kunnen gebeuren dat hij in haar borstelige omhelzing een lekker maaltje was geworden.
______________________
Bronnen:
Lavigne RJ. 2002. Evolution of courtship behaviour among the Asilidae (Diptera), with a review of courtship and mating. Studia dipterologica 9:1-40.
Van den Broek, R. & Schulten, A. 2017. Veldgids voor de roofvliegen van Nederland en België. Jeugdbonduitgeverij, ’s Gravenland.
“Wat geen oog heeft gezien …” Maar Piet ziet het en fotografeert het nog ook opdat ook wij zien. Zonder poespas? Me lijkt dat de natuur hier geen (leer)meester is voor de (liefdes)kunst. Jenseits von Gut und Böse, lijkt hier het parool.
LikeLike
Dank voor je mooie reactie, Ben. Helemaal eens met je opmerking over moraliteit. De natuur is hier amoreel.
LikeLike