[Als column verschenen in: Thuis in Zorgvlied, Wijkkrant van, voor en door de inwoners van de wijk Zorgvlied, Tilburg, juni 2021]
Als natte doekjes bungelen ze hier en daar aan een halm van riet of gele lis. Via die stengels zijn ze vanuit hun oude waterleven opgeklommen naar een nieuw bestaan in de buitenlucht. De harnasjes waarvan ze zich zojuist via het rugpand hebben bevrijd, hangen er verlaten bij, als afgedankte jasjes. Maar vooral in de eerste uren is hun nieuwe leven gevaarlijker dan het oude. Eenmaal opgemerkt kunnen ze zomaar verdwijnen in de bek van een hongerige vogel, nog voordat ze goed en wel de kans hebben gekregen om hun vleugels tot vliegsterkte op te spannen.

Nog maar kort geleden waren ze zelf op de modderige bodem van de plas de gevreesde vijanden van kleine waterbewoners zoals wormen en allerhande larven. Daar hadden ze weliswaar te vrezen van kevers of ander onderwaterwild, maar dat gevaar was niets vergeleken met de kansloze positie waarin ze nu verkeerden.

Overigens was het niet de eerste keer dat ze zich van een oude mantel ontdeden. In de tijd dat ze nog in het water leefden waren ze allemaal al een paar keren uit hun jasje gegroeid. Maar deze vervelling in de open lucht zal hun laatste worden. Als ze die ongezien doorkomen, zullen ze, om niet meteen door grote bazige soortgenoten op de huid te worden gezeten, eerst even naar een rustig plekje vliegen, tot hoog in de bomen die langs onze tuinvijver staan, waar al deze taferelen zich afspelen.
Voorlopig hebben alleen de zwartkoppen de weerloze prooien ontdekt. De zwartkoppen hebben jongen te voeden. Zowel pa als ma weten de slappe bundeltjes feilloos op te sporen. Balancerend als rietzangers springen ze van stengel naar stengel en weten de ene na de andere boreling van vlak boven de waterspiegel weg te grissen.



Maar de kracht van de natuur zit hem in de aantallen: op vele plekken in de vijver sluipen larven uit hun jasjes. De zwartkoppen vinden ze nooit allemaal. Regelmatig stijgen groene, blauwe en rode juffertjes als helikopters ten hemel. Ze landen op bladeren tot hoog in de lindeboom. Ook een bloedrode heidelibel heeft zich zojuist uit zijn harnas bevrijd. Het zonlicht kaatst in rode spetters van zijn vleugels. Bloedvloeistof vult daar de ragfijne aderen. De vleugels die aanvankelijk nog wat slapjes naar voren hingen, strekken zich steeds strakker tegen het slanke lichaam – als een slungelig pubermeisje dat zich tot een zelfbewuste vrouw ontwikkelt.


En zo gaat het al meer dan 275 miljoen jaar. Honderd miljoen jaar voordat de eerste vogels op aarde verschenen, waren er al libellen. Ze zagen de dinosauriërs komen en gaan. Al die tijd kropen ze al uit het water met achterlating van hun jas en beproefden hun geluk op het land. Een bloedlinke operatie die zich toch een groot succes ontpopte.
Ahhh, wat een supergave foto’s!!! Groetjes, Jan
LikeLike
Dank je wel, Jan.
LikeLike
Weer een geweldig mooi verhaal over lot en noodlot!
LikeLike
Dank voor je compliment, Theo.
LikeLike