26 maart 2020 – Er komen steeds minder spreeuwen van de slaapplaats gevlogen. Ik sta al een tijdje te wachten. Boven me in de boom zit een kraai. Onverstoorbaar. Vliegt niet op, zoals kraaien gewoonlijk bij het minste of geringste al doen. Vier soortgenoten komen aangevlogen, de kraai laat ze passeren, gaat er dan achteraan terwijl hij ze toeroept: kraa. Vanuit de Lei klinkt de hinnekende baltstroep van de dodaars. Even wordt hij begeleid door het zangerige wulíep van de wulp. Ik verwacht dat er, net als drie dagen geleden, geen spreeuwen meer zullen landen in de bekende abeel. Maar ik wil het zeker weten en wacht daarom nog even. Niet voor niets, want even later landen er toch vier spreeuwen in de boom. Ik hoor wat lange tonen en gekwetter, maar niet het bekende motief van de ‘meerkoetspreeuw‘. Na zes minuten vertrekken ze weer. De boom blijft een verzamelpunt voor enkele spreeuwen die vandaar uit het veld opzoeken. Maar ik betwijfel of de meerkoetspreeuw er nog komt.
In de moerassige laagte zingt een blauwborst. Ook de waterrallen zijn actief. Ze zijn de meeste tijd onzichtbaar, maar als een ijle kreet van een ral vanuit het riet een stuk verderop wordt beantwoord, weet ik dat een van de vogels een vlakte zal moeten oversteken om de andere te ontmoeten. En dat is precies wat er gebeurt: op een holletje steekt een waterral over, zijn rode snavel oplichtend in de ochtendzon.
Ik ga verder, de hei op. Het is kraakhelder. Op de plassen die hier en daar nog op de paden liggen ligt een vliesje ijs. Veldleeuweriken stijgen zingend op, soms wel 5 of 6 tegelijk. Af en toe vliegt er ook een vrouwtje op. De vrouwtjes zijn duidelijk kleiner dan de mannetjes. Van het intieme leven van de veldleeuweriken krijg ik niet veel te zien. Ik ziet ze wel op een struik zitten, achter elkaar aan vliegen, maar daar houdt het wel zo’n beetje mee op.
Een vrouwtje bruine kiekendief schommelt laag over de hei. Een kraai gaat erachter aan, maar geeft gauw op. Bij het bos gaat de kiekendief omhoog en vervolgt haar weg in noordoostelijke richting. Ze is vermoedelijk op voorjaarstrek.
Woongroep
Ik besluit nog even een kijkje te gaan nemen bij de spreeuwen in het laantje met de oude eiken. Op de kale takken die uit de kruin steken zitten er vier – twee mannetjes, twee vrouwtjes. Even verderop zitten er weer twee. Dat spreeuwen van gezelligheid houden is wel duidelijk. Het hele jaar zijn ze in grote groepen. Ze eten samen en ze slapen samen. Als ze gaan broeden, vallen die grote groepen uiteen. Maar denk niet dat de paartjes zich in het broedseizoen helemaal afzonderen van de rest. Op en rondom de Regte Heide broeden ze in kleine woongemeenschappen, vaak van 4 tot 6 vogels, die een klein stukje van elkaar wonen, zodat ze elk net voldoende privacy overhouden.
De woongroep van het eikenlaantje bestaat uit zes spreeuwen. Als ze niet elk bij hun broedhol zitten, trekken ze samen op. Samen zonnen ze in de kale takken die uit de kruinen steken, of maken een kort uitstapje naar de velden van het Riels Laag. Ze hebben hun woonplek met zorg gekozen. Om de grazige velden van het Riels Laag te bezoeken hoeven ze alleen maar over het elzenbroekbosje te vliegen. Het idee dat dieren zich voortdurend uit de naad werken om een partner te versieren en nageslacht te produceren, wordt door hun gedrag niet ondersteund.
Rustige buren
In dezelfde halfdode eik is ook een middelste bonte specht aan het werk. Geduldig hakt hij in de schors, lang op dezelfde plaats, op zoek naar wat eetbaars. Af en toe komt hij dicht bij de spreeuwen, maar ze lijken elkaar te tolereren. Middelste bonte spechten zijn veel rustiger dan grote bonte spechten. De grote bonte is brutaal en laat weten dat hij er is. Toch hoor ik even later de langgerekte kreet van de middelste bonte, die hij alleen in de paringstijd laat horen. Maar die hoor ik dan ook maar heel even en daarna voor lange tijd niet meer.
De spreeuw die ik eerder deze week bij zijn nesthol aantrof, zit daar weer. Lange tijd achtereen zit hij op een dikke tak in de ochtendzon. Af en toe, bijna terloops, zingt hij even. Hij raakt geïnspireerd door merelzang in de verte. De spreeuw pakt een fragment uit het lied en stileert dat tot een herkenbaar motief. Maar zodra de merel niet meer zingt, valt ook hij stil. Hij draait steeds met zijn kop, tuurt het luchtruim af. Dan ineens vliegt hij weg, tegelijk met zijn buurtgenoten. Ik kijk omhoog en zie de sperwer over het bos vliegen.
Zo ontspannen is het leven van een spreeuw nu ook weer niet.
Mooie blog, ga tzt die plek bezoeken.
LikeLike
Dank, veel plezier daar!
LikeLike
Weer een heerlijk verhaal om te lezen!
LikeLike
Fijn te horen, Willy, dank!
LikeLike
Ze zijn dus echt weer terug, de spreeuwen! Ik merkte het al, maar de groepen zijn ook kleiner in Tilburg noord dan waaraan we gewend zijn. Dank je voor een mooie blog, Piet.
LikeLike
Allemaal terug naar ‘huis’, Carina: de migranten naar het oosten, de standvogels naar hun woningen in de buurt.
LikeLike