17 december 2019
Het is een kalme bewolkte ochtend, zonder regen, zonder veel geluid. De ganzen zijn er niet vanmorgen. Een kramsvogel landt boven in de eik. Hij laat zijn rauwe tsjak horen. Hij is alleen, dat overkomt een kramsvogel niet zo vaak. Na een tijdje vliegt hij weg maar komt binnen een minuut al weer terug in dezelfde boom. Alsof hij met zijn ziel onder zijn arm vliegt.
Om 8.38 uur komen de spreeuwen langs, twee minuten voor zonsopgang, dat is vroeg. Het zijn er ongeveer vijftig. Ze vliegen hun vertrouwde route, in zuidwestelijke richting. Ik volg ze een tijdje. Als ik me weer omdraai zitten boven me in een eik vier spreeuwen, die meteen gezellig beginnen te kwetteren. Zijn die door de grote groep afgeleverd? De kramsvogel gaat honderd meter verderop in een berk zitten; hij heeft geen boodschap aan dat spreeuwengekwetter.
Ik luister even naar de composities van de spreeuwen. Het thema van de wulp klinkt weer. Dezelfde vogel als op 10 december (zie blog ‘Variaties op het thema ‘vink‘)? Een ander doet de vluchtroep van het witgatje. Die had ik niet eerder gehoord. De spreeuwen vliegen op en landen een paar honderd meter verder in de toppen van Amerikaanse eiken. Als ik even later onder de bomen doorloop, klinkt daar weer het witgatje. Elke spreeuw zijn eigen favoriete motief.
Tromgeroffel
In het Amerikaanse eikenbos roffelt een grote bonte specht. De kortste dag is nog niet geweest, of de specht brengt je weer in voorjaarsstemming.
Ik steek de heide over. Vanuit een boomgroep vliegt een vrouwtje havik weg, gaat met zware vleugelslagen laag over de vlakte en verdwijnt weer in het bos. In de kale boom midden op de hei zit de klapekster. Met zijn kop draaiend spiedt hij de omgeving af. Dat duikt hij in de vegetatie, vliegt weer op, staat een tijdje te bidden als een torenvalk en keert weer terug naar de boom.
Een kloppend geluid
Eenmaal in het bos valt mijn oog weer op een specht. Rode kop en fijne tekening op de rug. Ik kijk nog eens goed. Ook de snavel is kleiner dan de grote bonte. Het is een middelste bonte, Dendrocopos medius. De naam bevat de Griekse woorden ‘dendron’, wat ‘boom’ betekent, en ‘kopos’ voor ‘de slag, het slaan’. Boomhakker of boomklopper, dus.
Ik had hem een tijd niet meer gezien, die middelste boomklopper. Hij zit tegen de stam van een lariks en wat hij doet past naadloos op de achttiende eeuwse omschrijving uit De Nederlandse Vogelen van Nozeman en Sepp (daar heet hij ‘kleiner bont-specht’):
‘Aangezien deeze Kleinere Bont-Spechten zig onder de Grooteren in ons land onthouden, volgende dezelver Levensmanier, namelyk de Insekten en Wormpjes, tot hun Aas, van onder de Bast of uit de reeten der Boomen te haalen, en daar toe een kloppend geluid dat van verre in de Bosschen hoorbaar is, te maaken [.]’
‘Hier te lande zeer zeldzaam’, staat in ‘Zien is Kennen’, mijn eerste vogelboek dat ik in in 1972 voor mijn verjaardag kreeg. Dat gold tot voor kort.
Vanaf zo’n twintig jaar geleden begonnen ze zich te vestigen in ons land. Weinig opzichtig, net als de vogel die hier zijn voedsel zoekt, werd hij van een zeldzame vogel een vaste bewoner van vele bossen in oostelijke en zuidelijke streken van ons land.
Alleen in het voorjaar laat hij zich even gelden. Dan eist hij, schreeuwend als een roofvogel, zijn plekje op (zie blog ‘Nieuwe bewoners‘). Nu houdt hij zich nog even gedeisd.
Stilte voor de storm.
Allereerst de beste wensen voor het nieuwe jaar! Dat er nog maar veel verhalen mogen volgen in dit jaar! Dank je voor de story van de boomklopper!
LikeLike
Dank Willy, enthousiaste reacties zoals die van jou motiveren me om ook in 2020 weer blogs te schrijven.
LikeLike
Dank je wel Piet voor je mooie verhaaltjes. Het moet je goed doen om zoveel moois te kunnen delen met ons. Bedankt.
LikeLike
Dank je, Toos en Piet. Fijn dat jullie mijn verhaaltjes waarderen.
LikeLike