Vogels blikken niet terug

 

4 november 2019 – Een sliert kolganzen trekt in V-vorm over het Riels Laag. Hun overslaande roepen beelden op van sneeuw, ijs, schaatsen en koek-en-zopie.

 

Het geluid van de kolganzen sterft weg. Hier en daar het zachte djuup van vinken, geknutter van groenlingen, het keuvelen van wat grauwe ganzen. De ganzen hebben met enkele honderden vogels in het Riels Laag geslapen. Veilig met hun pootjes in het water. Dat keuvelen gaat ineens over in een luid gegak. De vogels vliegen massaal omhoog. Ze gaan een mooi groen veld opzoeken om te ontbijten.

 

Jodelen

Als de zon op het punt staat boven de einder uit te komen, kleurt de oostelijke hemel blauw en roze. De eerste stralen beschijnen twee spreeuwen die langs het Riels Laag in de top van een eik zitten. Ze kwetteren en klepperen met de snavel, af en toe een fluittoontje, heel even het jodelen van een wulp, maar zo vurig als in het voorjaar is het niet. Het fladderen met de vleugels laten ze ook achterwege. 

 

Zijn het mannetjes die daar zingen? Dat hoeft niet, want bij spreeuwen zingen de vrouwtjes ook, zij het wat minder virtuoos. Man en vrouw verschillen slechts heel subtiel van elkaar. Vrouwtjes hebben iets bredere veren, waardoor de witte stippen, de verse toppen van het kersverse verenkleed dat ze nu hebben, wat breder en ronder zijn. Bij de mannen zijn de witte veertoppen meer pijlvormig. Een ander verschil is zo mogelijk nog moeilijker te zien: de kleur van de iris. Die is bij de mannelijke spreeuw geheel donker, bij de vrouw bruin met vaak een zwakke gelige ring rond de pupil.

De telescoop is nu onmisbaar. Een van de zangers heeft vrouwelijk ogende veertoppen. En als heel even het ochtendlicht op een van de ogen valt, zie ik een bleekgele gloed in de iris. Nu weet ik het zeker: deze zanger is een vrouwtje. De vogel ernaast heeft smallere veertoppen en een donkere iris: een mannetje. Ze vliegen samen weg.

Saamhorigheid

Zouden ze een paar vormen? In het tijdschrift British Birds van 1939 beschrijft Averil Morley de saamhorigheid van een spreeuwenpaar in de winter. Dat paar werd in november gevormd. Het mannetje verdedigde toen al een maand een territorium. Zou op de Regte Heide, waar de mannetjes vanaf de eerste week van oktober zo actief zongen (zie blog ‘Buurtspreeuwen’), ook al zo’n paar zijn gevormd? Hoe dan ook, het lijkt erop dat ondanks de voordelen om in grote groepen te slapen (veiligheid, informatie-uitwisseling), sommige spreeuwen er voor kiezen om apart te slapen en alvast hun territorium zeker te stellen voor het komend broedseizoen.

Er is nog steeds trek, maar lang niet meer zo intensief. Een vijftiental vinken gaat zuidwest. Drie koperwieken zoeken een plekje om te eten. Meer groenlingen worden wakker en zoeken de velden op. Ik kijk over het water van het Riels Laag, het staat hoog tegen de oevers. Wilde eenden baltsen en spoedig erna volgt een paring. Sinds een tijdje zijn er ook weer krakeenden. Wintertalingen zwemmen in hechte groepen. Voortdurend klinkt het fluitende pruup-pruup van mannetjes. Zodra er een vrouwtje in de buurt is richten ze met een soepele snelle beweging eerst de kop op en daarna de staart [zie blog ‘De heide danst‘]. 

Een pimpelmees balanceert in bijvoet (Artemisia vulgaris), een kruid dat zo snel groeit dat het op een struik lijkt. Het zit vol met zaden. Een soortgenoot ziet de rijkdom en voegt zich erbij. Hoger in de berken bungelen kneutjes en putters aan de berkenkatjes.   

(Bij de video: de felle herhaalde roep ‘tsiet’ is van een heggenmus)

In het bosje verderop roept een kleine bonte specht. Dieper in het bos vliegen grote bonte spechten achter elkaar aan. De ijle roep van koperwieken klinkt op veel plaatsen. Nu de bessen op zijn, zoeken ze het bos op. Langs de bosrand schrik ik een houtsnip op. Ik zou hem niet opgemerkt hebben tussen de dorre bladeren als hij niet opgevlogen was. Overal vliegen groepen sijsjes. Ze plunderen de kegeltjes van de lariksen van hun zaden.

In het natte bos tussen bos en heide klinkt het ijle roepen van goudhaantjes. Goudhaantjes zitten vaak hoog in de bomen, zodat de kleine vogeltjes moeilijk te zien zijn. Nu zie ik er twee op ooghoogte. Ze zijn druk in de weer, meer met elkaar dan met hun voedsel. Ze wentelen druk piepend om elkaar heen, buigen voorover en spreiden met de staart. Ook richten ze hun gele kruinveren op, bij de ene smal en helemaal geel (het vrouwtje), bij de andere geel met een oranje middenbaan (het mannetje). 

 

Voor de wandelaar is herfst de tijd van paddestoelen, vallende bladeren en een vleugje weemoed. Voor vogels is het een tijd van vooruitzien: ze moeten een plekje en een wijfje veroveren voor het nieuwe broedseizoen.

___________________________

Bronnen:

Morley A. 1939. Rising and roosting of a pair of resident starlings in winter and early spring. British Birds 33:39-43.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: