2 september 2019
Zeven uur in de ochtend. Damp ligt over de velden, maar de hemel is helder. Hoog boven het Riels Laag vliegen vijf lepelaars heen en weer. Drie vogels hebben zwarte uiteinden aan de vleugels; dat zijn eerstejaars. De witte vogels zijn ongetwijfeld aangetrokken tot de weelderige moerassen in de laagte, maar durven daar kennelijk vooralsnog niet te landen.
Een groep van een honderdtal spreeuwen rept zich in een slordige sliert naar het zuidwesten. Anders dan aan de kust, waar de vogels uit angst voor de zee in een smalle baan langs de zeereep worden gedrongen, reizen vogels in het binnenland in een breed front. Daarom zien we er in het binnenland nooit zo veel bij elkaar als aan de kust. De spreeuwen zullen in Frankrijk of Engeland de winter doorbrengen. De najaarstrek is nog maar net begonnen; de kleine groepjes die de laatste dagen in de vroege ochtend passeren, zullen de komende weken tot een aanhoudende stroom van reizigers uitgroeien. Spreeuwenpopulaties doen aan een soort stoelendans: de een schuift op en de ander neemt de lege plaats in. Veel Nederlanders gaan in de herfst naar Engeland en Frankrijk, daar komen vogels uit het noorden en oosten van Europa voor in de plaats.
Langs de Lei zie ik een tapuit. Die duiken de laatste dagen steeds vaker op. Dat kunnen Nederlandse broedvogels zijn, maar ook vogels uit Scandinavië. In de Waddenzee kwam ik weleens een Groenlander tegen. Groenlanders zijn wat voller van kleur, maar die trekken toch meestal via Engeland naar het zuiden. Dat zuiden is Afrika, waar ze vooral in de Sahel overwinteren (zie blog ‘Wie verre reizen maakt, kan veel verhalen‘).
Langslapers
Het is even over zevenen als uit de wilgen een stuiterend tuttututut aanzwelt. De groenlingen worden wakker. Het zijn langslapers. In kleine groepjes vertrekken ze naar de kruidenrijke velden rondom. Midden in het veld staat een grote eik. Die vormt een tijdelijk hoofdkwartier van waaruit ze met honderden afdalen naar de fijne zaden van melganzenvoet en andere kruiden; ze keren er ook steeds weer naar terug als ze het zaakje even niet vertrouwen. Verderop zitten ook putters. Zij bezoeken vooral de distels, wat zij als ‘distelvinken’ ook behoren te doen.
Deze groenlingen en putters zijn waarschijnlijk hier in de buurt geboren. De meeste van hen zullen Nederland niet verlaten. Waarom zouden ze ook, met zoveel zaden in de aanbieding? Voor insecteneters ligt dat bepaald anders. Zoals de kleine karekieten en spotvogels die hier een paar weken geleden nog druk in de weer waren. Anders dan spechten, boomklevers en boomkruipers, verstaan ze niet de kunst om larven en andere weggedoken insecten tussen boomspleten vandaan te peuteren. Ze zijn naar Afrika vertrokken waar insecten in overvloed zijn.
Succesverhaal
Na een ommetje kom ik rond tien uur weer aan bij het Riels Laag. Daar zie ik vijf lepelaars vliegen; twee volwassen vogels en drie eerstejaars. Dat zijn vrijwel zeker de weifelaars van vanmorgen vroeg. Kennelijk hebben ze alle bezwaren aan de kant gezet, want nu landen ze in een beschut deel van de Lei. Vooralsnog hoor ik alleen het lamenterende frie-frie-frie van de jonge vogels die nog steeds bij hun ouders bedelen.
Er staat een man in het veld met een mobiele telefoon. Hij gaat steeds dichter naar de kant, op weg naar het vreemde geluid dat hij niet kan thuisbrengen. Om te voorkomen dat hij te dichtbij gaat, waardoor de schuwe vogels alsnog het luchtruim kiezen, ga ik naar hem toe en leg hem de herkomst van het geluid uit. Door een gat in de rietkraag zien we de witte vogels lopen, hun lepelsnavels maaiend door het ondiepe water. Nu kan ik ook de zwarte snavels zien van de volwassen vogels en de rozige van de dieren die dit jaar zijn geboren.
De lepelaars vormen een succesverhaal. Aan het einde van de jarig zestig van de vorige eeuw broedden er nog geen 150 paar in Nederland. De oppervlaktewateren waren in die tijd erg vervuild door de insecticiden die over het boerenland werden verspreid en de gifstoffen die vanuit fabrieken ongehinderd naar buiten stroomden. Nadat het gif werd uitgebannen en foerageer- en broedgebieden beter werden beschermd, herstelden de lepelaars zich spectaculair: nu broeden er in ons land tussen 2500 en 3000 lepelaars.
Risicospreiding
Met het terugdringen van het gif waren niet alle gevaren uit hun wereld geholpen. Vooral vanaf 1970 begonnen de vossen vanuit het oosten steeds meer terrein te veroveren (zie blog ‘De vos ruikt zijn kansen‘). Dat was aanvankelijk niet zo’n probleem, omdat de lepelaars zich in moeilijk toegankelijke moerassen, zoals het Naardermeer, konden terugtrekken. Maar ons land werd steeds minder zompig: ruig overjarig rietland en dichte moerasvegetatie, waarachter ze voorheen betrekkelijk veilig konden broeden, verdwenen. De moerassen die overbleven werden steeds beter voor vossen toegankelijk door fietspaden, dijkjes, gedempte sloten en andere vormen van landinrichting.

Toch waren de lepelaars niet voor één gat te vangen. Eind jaren tachtig verhuisden ze vanuit het Naardermeer naar de Oostvaardersplassen waar weliswaar vossen voorkomen, maar waar de nesten moeilijker bereikbaar zijn. Van lieverlede vestigden ze zich op zo’n vijftig plekken verspreid over het land, vooral op de Waddeneilanden, waar geen vossen leven.
Conservatief
Uit een van die vijftig kolonies moeten deze vijf lepelaars komen. Ze bereiden zich voor op de trek. Het is de vraag waar ze heen zullen gaan. Veel lepelaars gaan naar Mauritanië en Senegal. Op het vogeleiland Arel in de Banc d’Arguin zag ik ze vorig jaar nog met duizenden staan. Maar in Frankrijk en Spanje is het ook goed toeven. De natte natuurgebieden worden er steeds beter beschermd en de winters worden er milder. Steeds meer lepelaars kiezen ervoor om in Europa de winter door te brengen. Tamar Lok, een oud-collega van het NIOZ, berekende dat vogels die in Europa overwinteren betere overlevingskansen hebben dan de vogels die helemaal naar Afrika reizen.
Waarom er dan toch nog zoveel lepelaars in Afrika de winter doorbrengen blijft raadselachtig. Zo progressief als ze in de jaren zestig waren om van de vossen af te komen, zo behoudend gedragen ze zich waar het hun winterse reizen betreft. Kennelijk zijn ook lepelaars trouw aan traditie.
______________________________________
Bronnen:
Lok, T. 2013. Spoonbills as a model system. A demographic cost-benefit analysis of differential migration. Proefschrift Universiteit van Groningen.
LWVT/SOVON. 2002. Vogeltrek over Nederland 1976-1993. Haarlem: Schuyt & Co.
Schutte, H. & den Boer, T. 1999. Lang Leve de Lepelaar. Vijf jaar samenwerken aan soortbescherming. Zeist: Vogelbescherming Nederland.
Sovon Vogelonderzoek Nederland. 2018. Vogelatlas van Nederland. Broedvogels, wintervogels en 40 jaar verandering. Utrecht/Antwerpen: Kosmos Uitgevers.
Wat een byzondere foto (en verhaal) van die “ rietvos”!,
LikeLike
Veel dank, Paul, voor je reactie!
LikeLike
dank je wel weer!
LikeLike