8 juli 2019
Het is halfzes in de ochtend. De lucht is vrijwel geheel dun bewolkt, het is opmerkelijk fris, en een beetje klam. Ik ruik een bekende zoetige lucht. Even verderop zie ik dat op veel plekken langs de Lei is gemaaid. Al die hoge ranke grassen zijn ineens verdwenen.
Maar dit is toch natuurgebied? Iemand van begrazingsbeheer legt mij later op de dag uit dat een aantal velden is verpacht zodat boeren er gras van kunnen oogsten voor hun vee. Met de opbrengst kan Brabants Landschap beheerswerkzaamheden uitvoeren of laten uitvoeren. Zoals het intomen van grassen op de heide. Grassen kunnen beter profiteren van de overdaad aan stikstof die uit de lucht regent dan heide. Schapen eten die hardere grassen zoals pijpenstrootje en bochtige smele (een enorm lawaai als je er dichtbij staat), zodat heide weer kan gedijen.
Een kleinere wereld
Voor die schuwe dieren met hun vaste routines moet het een vervelende verrassing zijn dat grote delen van hun veilige wereld zomaar ineens zijn verdwenen. Ook al worden niet alle velden gemaaid, voor reeën, vossen en ander wild is de wereld waar ze ongezien konden rondscharrelen nu een stuk kleiner geworden. Ook de haas die mij niet had opgemerkt kan even geen kant uit en maakt zich met wilde haken uit de voeten.
Maar er is altijd nog het giftige jacobskruiskruid. Paarden en koeien kunnen er flink ziek van worden en zelfs aan dood gaan als ze er veel van eten. Dat willen de boeren vanzelfsprekend niet in het hooi hebben. Dat blijft staan.

Nieuwe kansen
De ganzen ervaren de maaiwerkzaamheden heel anders. Het schept kansen. Ze hebben in de Lei geslapen, veilig met hun poten in het water. Luidruchtig bespreken ze hun plannen. Het rauwe ahaang komt uit steeds meer kelen ten teken dat een democratisch besluit ophanden is. Dan ineens stijgt de hele groep met veel geraas op uit het water. Ze gaan naar de gemaaide velden. Daar schieten al weer jonge scheuten op met veel voedzame eiwitten. Die kans grijpen ze, want naarmate de grassen hoger worden krijgen ze meer vezels die minder voedzaam zijn en moeilijker te verteren.
De bramen beginnen te groeien; de meeste zijn nog groen, maar enkele beginnen al te blozen. Het harig wilgenroosje torent al boven de braamstruiken uit. In braamstruweel langs de Lei zingt een kneu. Veel vuur zit er niet in, het is alsof hij niet zo gemotiveerd is. Een tuinfluiter zit als een stoorzender door zijn lied heen te tetteren. Maar wat de kneu vooral bezighoudt is zijn verenpak. Dat is ernstig aan vervanging toe: de vogel is in de rui. Behalve zijn lichaamsveren worden ook de slagpennen vernieuwd, te beginnen met de binnenste handpennen. Op de rug van de vogel, ter hoogte van de stuit is de lege driehoek te zien waar de binnenste handpennen zijn uitgeworpen. Ook de meeste bruine dekveren op de rug zijn verdwenen. De nieuwe veren ontwikkelen zich al in de veerspoelen.

Zoete broodjes bakken
Ik ga de hei op. Dophei komt in bloei, struikhei zit nog in de knop. Ik zie een heideblauwtje, een mannetje. Hij is kleiner dan mijn pinknagel. Heideblauwtjes leggen hun eitjes graag op struikhei en dophei. Het schijnt dat ze dat graag vlak bij een mierennest doen. De rupsen van het heideblauwtje scheiden een zoete vloeistof af vanuit klierwratjes. Mieren worden daar hoogst opgewonden van, vooral als de rups ook nog zijn achterlijftentakels uitstulpt. De mieren nemen hun zoete vrienden vaak op sleeptouw naar hun nest. Zodra een rups door een mier besnuffeld is geweest, is ze als onschadelijk geoormerkt en neemt geen enkele andere mier nog enige aanstoot aan zijn aanwezigheid. De mieren beschermen rups en pop tegen vijanden. Zelfs als de rups vlinder wordt, blijven de mieren uiterst vriendelijk.
Graspiepers baltsen nog. Verder is het stil op de heide. Midden op het zandpad ligt een dode dwergspitsmuis. Weer eentje zonder enig spoor van verwonding (zie blog ‘Het kan ook tegenzitten’).
Ik koers dwars over de heide naar de Halve Maan. Daar tref ik op struikheide een prachtige oranje-gele libel met een lichtgroene kop: een vrouwtje van de bloedrode heidelibel. Op een kruising van zandpaden zitten tientallen holletjes waar hard wordt gewerkt. De blond behaarde gravers zijn bijen. Ze hebben pluimen aan hun achtervoeten die ze als bezems gebruiken om grond te verzetten. Daaraan danken ze hun naam: pluimvoetbij (Dasypoda hirtipes). Dat graven gaat heel gesmeerd: met die bezems vegen ze zijwaarts zand weg, zodat er ruimte komt waar het met de — ook stevig behaarde — voorpoten weggeharkte zand naar toe kan. De hoge heuveltjes naast de gangetjes laten zien dat we met diepgravers te maken hebben. Die pluimvoet gebruikt de bij ook voor het transport van stuifmeel. Aan die haren kunnen ze heel wat stuifmeel verzamelen. Daar maken ze kogelronde stuifmeelbroodjes van die ze door een lange gang naar de broedcellen brengen die tot wel een halve meter diep kunnen zitten. Maar daar krijgen we niets van te zien.
Goed gecamoufleerd
De grauwe klauwieren op Landgoed De Hoevens (zie blog ‘Klauwieren houden van bloemen’) hebben hun opvoedtaak er zo’n beetje opzitten. Ik zie een jonge vogel heen en weer vliegen; hij lijkt al behoorlijk zelfstandig. Het leven van de klauwieren speelt zich voornamelijk in het struikgewas af, en ook nog eens ver van het pad. Ik kom er daardoor vooralsnog niet achter uit hoeveel leden het gezin bestaat.
Op weg naar mijn fiets stop ik nog even om over het Riels Laag te turen. De zes wintertalingen zijn er nog steeds. Twee van hen vormen nog een paar. De eenden komen in eclipskleed. Dat is een gecamoufleerd verenkleed dat ze dragen als ze de vleugelveren ruien. Dat doet ze, anders dan de meeste andere vogels, door alle slagpennen in een keer te vervangen. Ze zijn dan zo kwetsbaar voor roofdieren dat ze zo min mogelijk in de gaten moeten lopen. Wat opvalt is dat het gepaarde mannetje nog duidelijke sporen heeft van het broedkleed, terwijl de ongepaarde mannetjes al nauwelijks meer van vrouwtjes zijn te onderscheiden. Dat paartje blijft voor mij een mysterie: waarom zouden ze wel samen optrekken, maar geen gezin stichten?
Maar goed, waarom zouden dieren de privacy van hun gezinsleven prijsgeven?
___________________________________
Bronnen:
Heideblauwtje Plebeius argus, uit: Bos et al. 2006, De Dagvlinders van Nederland. Nederlandse Fauna 7: p. 188-190
Supermooie foto’s en hilarische filmpjes!
LikeLike
Dank, Anneke!
LikeLike