
2 juli 2019
Het zit al die tijd in mijn hoofd: zou die grauwe klauwier daar alleen zitten, of heeft hij gezelschap, van een vrouwtje, van jongen misschien? Het wordt tijd om dat eens goed uit te zoeken. Het helpt dat vriend Thom die mij regelmatig in het veld vergezelt, dat ook vandaag weer doet. Twee zien tenslotte meer dan een.

Eerst nemen we nog even een kijkje in het Riels Laag. Een bedauwde sint-jansvlinder zit stilletjes in een distel te wachten totdat hij droog genoeg is om vliegend de omgeving te gaan afzoeken naar een vrouwtje. Als hij succes heeft, zal zij eitjes afzetten op rolklaver. De rupsen, die in september verschijnen, brengen hier de winter door, soms zelfs twee, voordat ze zich in juni ontpoppen tot vlinder.
Twee-componentengif
Net als de jacobsvlinder (zie blog ‘Het kan ook tegenzitten’) zijn zowel rups als vlinder van de sint-jansvlinder giftig. Sint-jansvlinders maken het zeer giftige waterstofcyanide, oftewel blauwzuur. Omdat het stofje behalve voor hun vijanden ook voor henzelf giftig is, bewaren ze de onschadelijke componenten van het gif in gescheiden lichaamsblaasjes. Zodra bijvoorbeeld een vogel een rups of vlinder verwondt, komen die componenten (een suikerverbinding en een enzym) bij elkaar en reageren tot blauwzuur.
De oude en jonge kleine karekieten laten nog steeds van zich horen. Maar daar komt een krakerig liedje uit het riet dat niet uit de keel van een kleine karekiet kan komen. Even krijg ik hem in beeld. Een brede blonde wenkbrauwstreep. Het is een rietzanger, de eerste die ik in het Riels Laag zie.
Van de zonnige kant bekeken
We gaan verder richting Landgoed De Hoevens. De klaprozen zijn al lang en breed verwelkt. Ik zoekt met mijn kijker de metersdikke wal van bomen en struiken af die de velden van elkaar scheiden. Terwijl ik de plaatsen afzoek waar ik eerder het mannetje had waargenomen, realiseer ik me dat ik aan de schaduwzijde van de houtwal zoek. Zou het niet meer voor de hand liggen dat de klauwier aan de zonzijde zit, waar de grote insecten, zijn voedsel, actiever zijn?
Dat levert meteen resultaat. Het mannetje zit daar in vol zonlicht, doet een uitval naar een insect in het veld en keert weer terug op zijn tak. Hij heeft het druk, voert de een na de andere duikvlucht uit op een prooi. Ook Thom staat te turen. Hij beschrijft hardop wat hij ziet. Maar zijn beschrijving klopt niet met wat ik zie. We kijken naar verschillende vogels. Het mannetje is dus niet alleen. Er is minstens nog één andere vogel, van dezelfde grootte, bij. En dan voegen twee vogels zich samen en volgt de ontknoping: de nieuweling op het toneel wordt door het mannetje gevoerd.
Daar is dan toch maar weer dat geluksmomentje (zie blog ‘Klauwieren houden van bloemen’).
_________________________________
Bronnen:
Bink, F.A. 1992. Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noord-west Europa. Haarlem: Schuyt & Co.
Geef een reactie