Het kan ook tegenzitten

IMG_8323.JPG

28 juni 2019

Op mijn route naar de Regte Heide kom ik langs een boerderij. Ooit was deze omgeven door landerijen; lange lanen met knokige bomen kwamen erop uit. Ze leidden bezoekers naar een groot erf dat de boerderij een zekere waardigheid verleende. Nu staat het pand ingeklemd tussen torenhoge fabrieken, een restaurant en een woonhuis. Haar erf is tot schamele meters teruggebracht. Een treurig bouwwerk.

Een spoortje van de landelijke charme van weleer zit op de nok: een steenuil. Hij koestert zich in de kalmte van de prille ochtend. Plotseling laat hij zich als een steen van het dak vallen. Even daarna scheert een jonge slechtvalk laag over de plaats waar de steenuil zat. Die branieschopper moet haast wel een van de jonge vogels zijn uit de nestkast van Westpoint. Hoe dan ook, bedtijd voor het uiltje.

Reizen zonder resultaat

Ik fiets de Aesvoortsedijk op, bind mijn fiets aan een paaltje en ga lopend verder. Op het pad vind ik armpennen van een houtduif, vrijwel zeker de sporen van een gewelddadige ontmoeting met een havik. Vanuit het Riels Laag klinkt het tsu-wiet-wiet van witgatjes. Ze zijn al weer terug uit Scandinavië. Dat ze zo vroeg zijn, doet vermoeden dat hun broedseizoen mislukt is. Tjuu-tjuu. Een groenpootruiter. Ook verdacht vroeg teruggekeerd.

Ze hebben hun verlies moeten nemen; nu komt het aan op overleven naar het volgende broedseizoen. Aan soortgenoten geven ze te kennen dat ze ergens anders heen gaan. In de hoop dat ze meegaan, want samen optrekken is veiliger.

De zon werpt zijn eerste stralen op een reebok aan de oever van de Lei. Spotvogels mompelen dottetwieuw met variaties erop. Die terloopse geluidjes maken ze als ze voedsel zoeken voor de jongen. Af en toe slaan ze met een wat grimmiger tjurrrr alarm.

Felle kleuren zijn gevaar

Ik verlaat het lange pad en zet koers dieper het dal van de Lei in. In een donker eikenbosje steek ik even mijn hoofd naar binnen. Een schaduw trekt over de bodem. Zij behoort toe aan een koekoek die boven me in tegenlicht op een kale tak gaat zitten. Chup-chup-geluiden trekken mijn aandacht naar een tuinfluitergezinnetje. Jonge takkelingen worden gevoerd.

IMG_8302-2
Rups van sint-jacobsvlinder op jacobskruiskruid

Het veld ziet helemaal geel van het jacobskruiskruid. Ze zijn behangen met geel-zwarte rupsen van de jacobsvlinder. Dit zijn de enige insecten die het giftige jacobskruiskruid kunnen eten. Ze worden daarmee zelf giftig — en de vlinders later ook — en vertellen dat met hun felle kleuren. Ongehinderd door vogels kunnen ze hun waardplanten helemaal kaalvreten.

In het geheugen gegrift

Mocht een vogel het toch in zijn hoofd halen om een jacobsrups of -vlinder te eten, dan krijgt hij behalve met de afweerstof (pyrrolizidine alkaloïde) te maken met acetylcholine. Dat stofje zorgt voor de overdracht van signalen in zenuwcellen. Als zo’n vogel veel van die stof binnenkrijgt, dan raakt zijn zenuwstelsel overprikkeld. De onaangename ervaring met de afweerstof wordt daarmee in zijn geheugen gegrift.

Levenslustig

Een rietgors deint zorgeloos op een wilgentak in de warmte van de ochtendzon. Uit de bloemenzee van het Riels Laag klinken de rinkelende toontjes van putters. Ze eten de zaden van kale jonkers, een distelsoort. De putter wordt daarom ook wel distelvink genoemd. Die naam sluit beter aan bij zijn natuurlijke gedrag dan putter. De naam putter, die al sinds 1555 bekend is, dankt hij aan zijn bestaan als kooivogel. Mensen leerden hem vroeger zijn eigen drinkwater putten met een minuscuul emmertje aan een touwtje. Carel Fabritius schilderde hem in 1654. Het vogeltje op het schilderij, dat in het Mauritshuis hangt, zit vast aan een kettinkje op de rand van zijn etensbakje. Het oogt lang niet zo levenslustig als de putters die ik hier in het vrije veld waarneem.

Via het Riels Hoefke ga ik naar Landgoed De Hoevens. Sinds ik daar een grauwe klauwier heb gezien, ga ik er regelmatig even op bezoek. Overal klinkt gepiep en gezeur van jonge vogels. Tjiftjafs, zwartkoppen, tuinfluiters, alle zijn ze druk in de weer met hun uitgevlogen kroost. Een grasmus zingt als een kleine driftkop die zijn zin niet krijgt. Een kleine bonte specht roept. Ik tuur over het veld waar ik eerder de grauwe klauwier zag. Hij zit er weer, helemaal achterin op een uitgestoken tak. Zijn grijze lijf, bruine rug en zwarte masker steken af tegen de donkere struik. Een minuut of vijf blijft hij er zitten, duikt dan in het bloemenveld, keert terug naar zijn tak en vliegt na een minuut weer op om in de struiken te verdwijnen.

Via Ooievaarsnest loop ik terug. De grauwe vliegenvangers van de ‘eikenlaan’ laten zich niet zien. Was hun huis toch iets te uitnodigend voor ongewenst bezoek?

De weg kwijt

Langs het pad zit een dikke dot spinrag. Deze warboel van draden krijgt pas een structuur als ik er op de juiste manier naar kijk. Dan wordt het een breed uitgesponnen net dat zich vernauwt tot een donkere tunnel. In die tunnel beweegt iets. Een paar lange tengels komen langzaam in het zicht. Ze brengen een dik rond lijf naar buiten. Het is het achterlijf van een gewone doolhofspin (Agelena labyrinthica); hij komt uit de familie van de trechterspinnen en is ongeveer een centimeter groot.

Zijn web is niet kleverig, maar insecten raken gemakkelijk in de wirwar van draden verstrikt, vooral doordat de spin ook draden heeft gespannen om prooien pootje te haken. Verschillende fruitvliegen dolen verward rond in zijn labyrint. De spin heeft er vooralsnog weinig belangstelling voor. De vliegjes zijn een onbeduidende snack vergeleken bij de buit die hij heeft overmeesterd: een groot zwart insect, waar een fruitvlieg wel vier keer in kan. De spin brengt de prooi naar buiten. Losse delen van poten en kop vallen eraf. Waarschijnlijk heeft hij zijn prooi al leeggezogen en hem daarom bij het grofvuil gezet.

Verhongerd

Weer een dood beest. Het is een dwergspitsmuis (Sorex minutus). Hij ligt midden op het zandpad dat over de hei loopt. Hij wordt aangevreten door een vleesvlieg en door werksters van de rode bosmier. Enkele bosmieren sabbelen aan het oog, andere snijden met hun scherpe kaken een lap huid uit de buikstreek.

Je kunt je afvragen hoe zo’n dwergspitsmuis is zo’n onfortuinlijke toestand verzeild is geraakt. Het diertje vertoont geen sporen van predatie. Even later zou ik nog zo’n ongeschonden dode dwergspitsmuis aantreffen. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat ze vergiftigd zijn. Ik vermoed dat ze verhongerd zijn. Dwergspitsmuizen wegen maar 4 gram en zijn een halve centimeter van kop tot romp. Doordat ze veel oppervlak hebben ten opzichte van inhoud verliezen ze veel warmte aan hun omgeving. Om daar tegenop te boksen hebben ze een razendsnelle stofwisseling. Per etmaal moeten ze wel anderhalf tot twee keer hun lichaamsgewicht aan voedsel eten om in conditie te blijven. Als ze een slappe periode doormaken waarin ze te weinig kleine insecten, larven of spinnen kunnen vinden, kan het zo met ze gedaan zijn. Ze schijnen niet meer dan acht uur zonder voedsel te kunnen.

Het kan op allerlei manieren misgaan: word je niet door een roofdier gepakt, ga je van de honger dood.

_______________________

Bronnen:

Bink, F.A. 1992. Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noord-west Europa. Haarlem: Schuyt & Co.

Broekhuizen S., Spoelstra K., Thissen J.B.M., Canters K.J. & Buys J.C. 2016. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. – Natuur van Nederland 12. Leiden: Naturalis Biodiversity Center & EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden.

Lambers, H., Stuart Chapin III, F. & Pons, T.L. 1998. Plant Physiological Ecology. New York: Springer.

4 Comments

Add yours →

  1. Beste Piet,

    Welke boerderij bedoel je?

    Groet, Frans de Kok

    Like

  2. Beste Frans,

    Naast de Commanderie, achter de reusachtige koelhuizen.

    Beste groet,
    Piet

    Like

  3. Gerardam van den Heuvel augustus 15, 2019 — 23:17

    Interessant weer, Piet. Dank je. Ken jij de roman van Donna Tart het puttertje van Fabricius als inspirator heeft?

    Like

Plaats een reactie