Het is rond vijven in de ochtend als ik op 4 juni bij het Riels Laag aankom. Door de vochtige lucht zijn de geuren sterk. Zoals die van bramenbloesem. Via een doorstroommoeras dat blauw ziet van kwelwater, kom ik in het hart van het Riels Laag. Dat kwelwater is ondergronds van de heide af komen sijpelen. Het zit vol met mineralen en komt hier in de laagte uit de grond omhoog. Door de blauwe en paarse tinten lijkt het wel olie, maar de breuklijnen in het blauw (olie vloeit aan elkaar vast) bewijzen dat het iets anders is: ijzerbacteriën. Die zetten ijzer om in ijzeroxiden. De mineralen uit kwel zijn goed voor planten, vooral als er weinig meststoffen bijkomen. En waar planten goed gedijen, doen insecten en insecteneters – zoals vogels – het ook.
Op de natte vloeivelden rond de Lei houden hechte concentraties van gele grote wederiken zich staande tussen het groene geweld van opschietend riet. Een ree steekt met grote sprongen het veld over, hij lijkt te zweven, alsof de zwaartekracht op hem geen vat heeft.
Mistflarden hangen als verwaaide sluiers over de Lei. ‘Witte wieven’ worden ze wel genoemd, niet vanwege de witte op dunne heksenharen lijkende slierten, maar vanwege de wijsheid die de Indo-Germanen aan deze gesluierde vrouwen, deze ‘waarzegsters’, toedichtten (wit komt van het Engelse witty dat ‘wijs’ betekent).

In het hemd gezet
Door de mist boven de velden zie je de ragfijne contouren van spinnenwebben. Wat verborgen had moeten blijven, wordt in alle detail getoond. Het is alsof de bouwers publiekelijk in hun hemd worden gezet.
Een kruisspin heeft stengels van veldzuring benut om zijn wielweb te maken. De mist hecht zich vooral aan de kleverige draden. Zo kun je zien dat de spaken van het web niet kleverig zijn, maar de ertussen gespannen draden wel. Dan zijn er nog draden met een waslaagje. Daar kan de spin overheen zonder in zijn eigen web verstrikt te raken.
De spinnen moeten nog even geduld hebben, totdat de zon hun draden weer aan het oog zal onttrekken. Geduld is überhaupt waar deze spinnen het van moeten hebben. Waar sportvissers een belletje gebruiken dat meldt wanneer ze beet hebben, hebben de spinnen een signaaldraad gespannen, waardoor ze vanaf de rand van hun web de vibraties van een spartelende prooi kunnen voelen. Dat is het moment om toe te slaan. Met hetzelfde materiaal waarmee ze hun web weven, wikkelen ze hun prooi in een zijden doodskleed. Zodra hun slachtoffer geen kant meer uit kan zuigen ze er het leven uit.
Een andere aanpak
Hoe anders pakken de ransuilen dat aan? Zij wachten niet op hun prooien, maar gaan ernaar toe. ’s Nachts over de velden om nietsvermoedende muizen te grijpen of om zangvogels zoals vinken op hun slaapplaatsen te verrassen. In het bosje waar ik eerder ’s nachts naar het drietonig piepende ransuilenkoortje had staan luisteren (zie Blog ‘Avonturen in de avonduren’), raap ik voorzichtig, zonder de uilen te storen die ergens boven mij in de bomen zitten te slapen, wat braakballen. Anders dan roofvogels die door hun sterke maagsappen zelfs botten oplossen, braken uilen onverteerbare botresten uit. Deze braakballen bevatten botresten van muizen.
Muizen zijn er volop in de bossen rond de heide. Niet alleen ’s nachts, ook overdag ritselt het ervan. Vooral in vochtige bosjes met berken en eiken, zie ik ze regelmatig wegspurten. En als ik even stilsta, komen ze vlak voor me naar buiten, gaan rustig op een nootje zitten te knagen, of schieten het ene gangetje uit en het andere weer in. In een van die holletjes sleept er eentje dorre eikenblaadjes naar binnen. Die zullen voor het nest zijn bestemd.
Het zijn rosse woelmuizen. Deze woelmuizen zijn geen diepgravers, zoals bijvoorbeeld bosmuizen die gangen maken tot wel een halve meter diep. Rosse woelmuizen leven vooral tussen vermolmde stronken, wortels en bladstruweel. Juist door hun oppervlakkige bestaan laten ze zich goed horen en zien.

Ver van huis
Dat ik de muizen zo eenvoudig kan waarnemen, betekent nog niet dat de uilen ze makkelijk kunnen grijpen. In de vijf braakballen die ik had geraapt zaten dertien bosmuizen en slechts één rosse woelmuis. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat rosse woelmuizen zo trouw aan hun kleine intieme wereld zijn dat ze nauwelijks beschikbaar komen voor uilen. Bosmuizen zoeken hun voedsel verder van huis dan rosse woelmuizen. Bovendien scharrelen ze ook op de heide, waar ze veel meer in de gaten lopen – iets wat rosse woelmuizen nooit zullen doen.
De lucht is geklaard, de witte wieven zijn verdwenen. Voor de Middeleeuwse heidebewoners was het een geruststelling als die witte spookverschijningen, die ook vaak tussen de grafheuvels schenen rond te waren, het veld hadden geruimd. Je wist immers nooit. ’s Nachts kon je zomaar ineens een klamme hand in je nekvel voelen.
Muizen hebben niet zoveel fantasie. Die zien zelfs de uilen niet als spookverschijningen. Gelukkig maar: ze zouden geen hap meer door hun keel krijgen.
___________________________
Bronnen:
Broekhuizen, S., Spoelstra, K, Thissen, J.B.M., Canters, K.J. & Buys, J.C. 2016. Atlas van de Nederlandse Zoogdieren – Natuur in Nederland 12. Leiden: Naturalis Biodiversity Center & EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden.
Taylor, I. 1994. Barn Owls – predator-prey relationships and conservation. Cambridge: Cambridge University Press.
Twisk, P., van Diepenbeek, A. & Bekker, J.P. 2010. Veldgids Europese Zoogdieren. Zeist: KNNV Uitgeverij
Het mysterie van de witte wieven – is.geschiedenis.nl
Heerlijk Piet hoe jij ons meeneemt de hei op we beleven het mee met jou verhalen en foto,s geweldig .
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor jullie enthousiasme, Toos en Piet!
LikeLike
inderdaad een compliment waard. interessant en goed geschreven. ik kijk ernaar uit.
LikeLike
Veel dank, Leonard. Schrijven is communiceren en de lezer maakt het af.
LikeLike