Mei 2019
Vooral in de eerste weken van mei zijn er geregeld tapuiten op de hei. Soms vliegen ze naar de eikenbosjes aan de rand of hippen op het zandpad op zoek naar rupsen, kevertjes of andere insecten. Af en toe roept er een — alsof iemand twee steentjes tegen elkaar aan slaat.
Lauw loenen in de Lage Landen
De tapuiten zijn op trek naar noordelijke streken. Daar, op schaars begroeide toendra’s, gaan ze broeden. Er zijn maar weinig tapuiten die dat in Nederland doen. Dat is wel anders geweest. Het aantal broedende tapuiten is de laatste veertig jaar met 90 procent afgenomen. Veel voorheen schrale gebieden zijn verruigd, omdat er minder konijnen zijn die de boel een beetje kaal houden. Met de konijnen verdwenen ook hun holletjes, waarin de tapuiten graag broeden. Toch zal dat niet de enige oorzaak zijn. De grote hoeveelheden stikstof die als verzurende en vermestende regen uit de lucht komen, hebben de spelregels op de heide ingrijpend veranderd: planten zoals struikheide, die met weinig stikstof toekunnen, worden nu meedogenloos verslagen door pijpenstrootje en bochtige smele die met die extra stikstof juist fantastisch gedijen. En de kelderende insectenstand in West-Europa zal ook niet aan hun welzijn hebben bijgedragen.
Risicospreiding
Maar ik moet niet te dramatisch doen. Zelfs als de tapuiten uit Nederland verdwijnen, zullen ze voorlopig niet uitsterven. Dat komt omdat ze hun kansen over een enorm leefgebied hebben gespreid.
Tienduizenden jaren geleden, gedurende de IJstijden, leefden tapuiten alleen in West-Europa. Veel zeewater was in ijs gevangen en de Noordzee stond droog. Op gure grasvlaktes liepen grote kolossen zoals muskusossen, wolharige neushoorns, paarden en steppewisenten. Die hadden te vrezen van grottenleeuwen, sabeltandkatten en wolven. Tussen al die grote beesten hipten de voorouders van onze tapuiten.
In de langere periode van 2.5 miljoen jaar gedurende de IJstijden, trokken de noordelijke ijskappen als een harmonica heen en weer. Met elke warmere cyclus kregen vogelsoorten de kans om in de zomermaanden wat noordelijker te gaan om nieuw beschikbare broedplekken te benutten. Tijdens koudere perioden broedden ze wat zuidelijker.
Wat soorten op de tijdschaal van ijstijden doen, doen populaties op de tijdschaal van seizoenen. Uiteraard ‘gedragen’ soorten zich niet en ‘populaties’ evenmin. Dat doen alleen de individuele vogels. Zodra het warme seizoen aanbreekt, verlaten ze hun wintergebied om in noordelijker streken te profiteren van voedsel en leefruimte om hun nageslacht te produceren. Hun persoonlijke lotgevallen bepalen hoe het de populaties vergaat; uit de levensvatbaarheid van populaties vloeit het wel en wee van de soort voort.
Aartsconservatief
De laatste grote opwarming begon zo’n 15 000 jaar geleden. Het ijs trok zich steeds verder noordwaarts terug en de tapuiten grepen in de zomer hun kansen om daar te broeden. Aan het einde van de zomer, voordat sneeuw en ijs terugkwamen, vlogen ze, op hun genetisch ingebouwde automatische piloot, weer terug naar Afrika. Naarmate de ijskappen zich verder terugtrokken, kwamen de tapuiten ’s zomers op steeds noordelijker plekken terecht om te broeden. Vanuit het noorden waaierden ze over duizenden jaren uit, oostelijk tot in Groenland en Canada, en westelijk tot aan het oostpuntje van Siberië en zelfs nog een stukje over de Beringstraat heen, in Alaska.
Al die vogels bleven naar hun vertrouwde plek in Afrika terugvliegen. Zelfs de tapuiten uit Alaska. Die staken in het najaar de Beringstraat over en vlogen dan via Siberië en het Midden-Oosten naar Afrika, een reis van 15 000 kilometer. En die maakten ze twee keer per jaar — ze moesten immers ook weer terug. Tapuiten zijn aartsconservatief.
Nu hebben die tapuiten nota bene duizenden jaren de tijd om een nieuw reisplan te maken: de vogels van Canada en Alaska bijvoorbeeld, zouden respectievelijk naar Zuid-Amerika en zuidoost Azië kunnen vliegen, waar geen tapuiten overwinteren. Het zou hun reistijd halveren. Maar nee, ze blijven allemaal halsstarrig naar Afrika vliegen. Wat mankeert die vogels?
Genetisch gevangen
Je zou denken dat zo’n genetisch verankerde route via natuurlijke selectie kan worden gewijzigd, via kleine veranderingen in richting, totdat geleidelijk de gewenste route is bereikt. Maar daar zit het probleem: er zijn geen intermediaire routes. Tapuiten van Noordoost Canada, bijvoorbeeld, zouden een enorme koerswijziging nodig hebben om Zuid-Amerika terecht te komen in plaats van in Afrika. Met elke kleine afwijking zuidwaarts zal zo’n Canadese tapuit hopeloos verdwalen op de zuidelijke Atlantische Oceaan. Zo’n geleidelijke koerswijziging zit er evolutionair niet in. Het heeft er alle schijn van dat de tapuiten in hun aangeboren reisprogramma zijn gevangen.
Maar ze kunnen het hebben. De tapuiten zijn er immers nog steeds. En ze vertellen een goed verhaal. Door zo stug vast te houden aan hun oorspronkelijke wintergebied, maken ze epische reizen, waarin ze de kolonisatiegeschiedenis verbeelden die zich bij hun voorouders in de loop van tienduizenden jaren van hun evolutie heeft voltrokken.
Wie verre reizen maakt, kan veel verhalen.1
- “Wenn jemand eine Reise tut, so kann er was erzählen.” Matthias Claudius (1740-1815).
Bronnen:
Van Oosten, H. 2018. Tapuit Oenanthe oenanthe Pp. 520-521 in: Sovon Vogelonderzoek Nederland. Vogelatlas van Nederland. Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen.
Newton I. 2007. The Migration Ecology of Birds. Academic Press.
One Pingback