25 & 29 maart 2019 —Sinds een paar dagen is het officieel voorjaar. Het weer heeft zich nog niet helemaal aan die nieuwe toestand aangepast. De temperatuur komt amper een paar graden boven het vriespunt uit als ik rond half zeven mijn fiets bij het Riels Laag aan het hek bind. Bij vlagen waait het flink.
Hoor ik dat goed? Flarden van scherpe hoge tonen snijden door de wind. Blauwborst? Al weer terug uit Afrika? Ik steek meteen de grazige vlakte over in de richting van de Lei. Het stroompje is daar weelderig omzoomd met riet- en wilgstruweel. Daar voelen blauwborsten zich thuis. Na een paar stappen luister ik nog eens, tover met mijn handen mijn oorschelpen om tot wonderoren. Weer die hoge tonen; onmiskenbaar een blauwborst. Als ik de ruigte nader fladdert een vogel heel eventjes uit het riet omhoog, als om met een snelle blik de omgeving te verkennen.
Laag bij de grond
Heel voorzichtig loop ik tot aan de rand van de ruigte. Hij zingt weer. Als er geen wind had gestaan, zou hij ongetwijfeld in de top van een rietstengel zijn geklommen of vanaf de top van een struik zijn boodschap de wereld in hebben gestuurd. Maar nu waait het te hard en blijft hij gedoken. Dat laag-bij-de-grondse bestaan is sowieso eigen aan de blauwborst.
Maar om weg te gaan zonder hem gezien te hebben, dat vind ik hoogst onbevredigend. Ik richt mijn kijker op de plaats waar het geluid vandaan komt, alsof ik met mijn versterkte ogen door het dichte rietstruweel heen zou kunnen priemen. Het kost me een kwartier, maar dan vind ik hem, op amper tien centimeter van de grond. Hij zit op een horizontale rietstengel. De hemelsblauwe borstveren staan wijduit, als een waaier. Hij perst zijn ijle zangtonen uit zijn wijd opengesperde bek. Veel meer zal ik vandaag niet van hem te zien krijgen.
Een paar dagen later, op 29 maart, ga ik in alle vroegte terug naar de plek waar het blauw mij zo betoverde. Het is windstil, de lucht is bijna onbewolkt. Dit is het weer waarin blauwborstjes de hoogte opzoeken.
Vanuit de hoogte
Daar klinken ze weer: hoge scherpe tonen, afgewisseld met een helder kliep-kliep, en vele variaties op dit thema. De blauwe schoonheid toont zich al gauw boven op een jonge wilgenstruik. Het blauw schittert van donker naar bijna wit als hij zijn borstveren opzet en tegelijkertijd heen en weer om zijn as draait. Dat blauw wordt naar de buik toe door een roestrode borstband omzoomd. Maar er zit wel een dun wit lijntje tussen: het hemelse blauw mag niet bezoedeld worden. De zwarte pootjes omklemmen het dunne wilgentakje dat vervaarlijk buigt als het topje van een vishengel. De hele vogel wiegt mee, behalve de kop: die blijft volmaakt in positie, zodat zijn beeldscherpte niet onder de deining te lijden heeft.
Ik ben hier met een vriend met wie ik regelmatig buiten- en binnenwereld verken. Nadat we enige tijd in stille verwondering onze zanger hebben gadegeslagen, werpt hij, scherpzinnig als altijd, een vraag op: “Waarom is blauw zo’n zeldzame kleur onder vogels en andere dieren?”
Natuurlijk, ze zijn er wel die blauw hebben. IJsvogel, gaai, boomklever, boerenzwaluw en appelvink hebben allemaal meer of minder blauw in het verenkleed. Maar de meeste vogels — als we ons daar even toe beperken — hebben vooral rood, bruin, oranje en geel.
Aardse kleuren
Eigenlijk kun je niet zeggen dat een vogel een bepaalde kleur ‘heeft’. Het hangt er maar vanaf door welk systeem het dier wordt waargenomen. De kleuren die wij zien zijn afhankelijk van welke golflengtes van licht onze receptoren prikkelen. Pigmenten absorberen sommige golflengtes en kaatsen andere terug. Als ze alle golflengtes absorberen zien we de vogel als zwart, als ze alles terugkaatsen, zien we hem als wit. Tussen zwart en wit zijn langere golflengtes, zoals rood, en kortere zoals blauw. Het roodborstje kleurt oranje, omdat de pigmenten in zijn borstveertjes alle golflengtes absorberen, behalve die golflengte, die ons visuele systeem als oranje registreert.
Al die tinten van rood, bruin, geel en oranje zijn pigmenten. Die krijgen vogels binnen met hun voeding. De meeste vogels eten zich op kleur, of het nu flamingo’s zijn, roodborstjes of koolmezen.
Hemelse kleuren
Maar die mooie blauwe kleuren van ijsvogels of blauwborstjes worden niet door pigmenten veroorzaakt, maar door structuren in de veren. Door korreltjes die zo klein zijn dat lange golflengtes, zoals rood, er niet op terugkaatsen. Alleen kleuren met korte golflengtes komen ervan terug. Die reflectie schiet alle kanten op en toont zich als blauw — net als het uitspansel boven ons, dat zo blauw ziet doordat het licht, via allerlei minuscule water- en stofdeeltjes in onze dampkring, in alle richtingen terugkaatst.
Niet veel vogels bezitten zulke ‘schitterende’ veren. De blauwborst is er zo een, hij mag ermee pronken.
En wij mogen ons aan zijn hemelse blauw vergapen.
Geef een reactie