
8 maart 2019 — Het is halfdonker. De zon is nog niet op. Hij zal zich sowieso voorlopig niet laten zien, want het is bewolkt. Aan het pad dat langs het Riels Laag loopt, zingt een merel. Ik loop vlak langs zijn boom. Hij blijft onverdroten zingen.
Ter hoogte van het Riels Hoefke ga ik de heide op. De klapekster trekt met zijn opvallende wit-zwartpatroon de aandacht als hij midden op de heide staat te bidden. Ik loop langs het heidegebied van amper een hectare waar de leeuweriken opvallend talrijk zijn. Zowel veld- als boomleeuweriken zingen volop.
Territorium
Op het prikkeldraad dat de koeien, die soms in het Riels Laag lopen, moet intomen, zit een roodborsttapuit. Maar niet voor lang. Hij wordt verjaagd door een soortgenoot. Een paar meter verderop landt hij weer, maar wordt ogenblikkelijk weer verdreven. De indringer zingt onophoudelijk. Kennelijk wil hij indruk maken op de territoriumhouder, maar deze laat zich vooralsnog niet intimideren. Dit kat-en-muisspel van zitten, verjagen, een paar meter verder zitten en weer verjaagd worden, gaat lange tijd onvermoeibaar door.
Dit is de tijd dat de mannetjes hun territorium vestigen. Ze zijn hier net weer aangekomen. De meeste van de roodborsttapuiten die in ons land broeden overwinteren in zuidelijk Europa of Noord-Afrika. Een klein aantal waagt het om de hele winter te blijven. Die blijvers hebben dan eerste keus van broedterritorium in het voorjaar. Mits ze de winter overleven. Vanwege dat risico zie je overwinteraars vooral in de wat mildere delen van Europa, zoals Frankrijk, Spanje en het zuiden van Engeland.
Er vroeg bij zijn
Vooralsnog zie ik veel vaker mannetjes dan wijfjes. Die mannelijke roodborsttapuiten komen in het voorjaar eerder aan op hun broedgebied dan de wijfjes. Wie het eerste komt, kan het beste territorium bezetten en heeft grotere kans een vrouwtje aan te trekken. Dat gaat anders bij soorten die in de winter al een partner kiezen, zoals eenden. Van die soorten komen de mannetjes en de wijfjes tegelijk aan in het broedgebied.
Voor het menselijk oog zijn de roodborsttapuiten het mooist als ze gitzwarte koppen hebben die scherp afsteken tegen het spierwit van hun kraag en het warme oranje van hun borst. Maar de roodborsttapuiten die ik hier zie hebben geen diepzwarte maar bruinige veertjes op hun kop. Hierdoor zou je kunnen denken dat ze nog een rui moeten doormaken naar het broedkleed.
Versleten pak
Toch is dat niet het geval. De roodborsttapuiten hebben zowel hun vleugelveren als hun lichaamsveren afgelopen najaar al geruid. Ze leggen zwarte kopveren aan met bruine toppen. In een vers kleed hebben ze dus een bruine kop. Gedurende de winter slijten die bruine veertoppen af en wordt de kop steeds zwarter. Door deze slijtage krijgen ze in het voorjaar uiteindelijk een diepzwarte kop. Bij de spreeuwen zien we hetzelfde: na het broedseizoen leggen ze nieuwe veren aan met witte toppen. In een vers najaarskleed steken die veertoppen als heldere witte spikkels af tegen een verder donker verenkleed. Die witte veertoppen slijten af gedurende de winter totdat de spreeuwen in het broedseizoen een groenglanzend zwart pak overhouden. Ook hun trouwkostuum ontstaat dus door slijtage.
In plaats van een nieuwe outfit aan te schaffen om een vrouwtje aan de haak te slaan, maken roodborsttapuiten, net als spreeuwen, de blits in een versleten kostuum. Ze pakken het dus net iets handiger aan dan de jeugd van Homo sapiens, want die koopt nieuwe kleren die er als versleten uitzien.
Geef een reactie