27 februari 2019 — Van verre meen ik hem al te zien, in het topje van een boom. Een blik door de kijker bevestigt mijn vermoeden. Hij had mij ongetwijfeld al veel eerder in de gaten — zijn gezichtsvermogen is fenomenaal. Als ik hem tot een honderdtal meters ben genaderd, gaat hij er met een vaart vandoor. Bijna een kilometer verderop landt hij in de top van een berk. Dan maar even met de telescoop. Stevige vogel met zwart masker, afstekend tegen spierwitte wangen en een lichtgrijze kop — een bandiet.
Ruim zicht
De klapekster heeft ruimte nodig en uitzicht. Die combinatie vindt hij op grote open heidevelden met slechts hier en daar een boom. Hij duldt weinig concurrentie en ik vermoed dat hij hier op zijn dooie eentje de winter heeft doorgebracht.
Afgelopen jaar, op 19 oktober, had ik er al eentje gezien — of misschien was het wel dezelfde. Dat was niet op de heide, waar ik hem zou verwachten. Overigens was ik nog helemáál niet op zijn aanwezigheid bedacht. Ik zag hem bij een haag van meidoorns op het boerenland tussen het Riels Laag en de Regte Heide. Gezeten op mijn driepootkrukje genoot ik van kramsvogels, koperwieken, zanglijsters en merels. De lijsters vlogen af en aan naar de rijkdom van rode bessen op de meidoorns. Daar zat ineens, als uit het niets, een klapekster tussen (zie video hieronder).
Kleine valk
Toch denk ik niet dat hij hier voor de bessen gekomen was. Bij mijn weten eten klapeksters geen bessen. En als je naar hun haaksnavel kijkt, dat weet je ‘t wel. Ze hebben liever iets met vlees, zoals insecten, reptielen, muizen, of vogels. Geen wonder dat Linnaeus, de grote naamgever, omstreeks 1750 de klapekster bij de valken indeelde. Hij jáágt ook als een roofvogel. Vogels, tot de maat van kramsvogel toe, vangt hij als een sperwer, door vanuit een hinderlaag toe te slaan. Ik kan me voorstellen dat de lijsters hem liever vlakbij zich hadden. Als hij uit het zicht is zou hij op elk moment onverwacht kunnen toeslaan.
In ons land zien we klapeksters vrijwel uitsluitend in de winter. Het zijn vooral Scandinavische broedvogels die de noordelijke kou ontvluchten. Maar in de negentiende eeuw hebben de klapeksters nog op de Brabantse heidevelden gebroed. Daar kregen ze hun bijnaam ‘valkwachter’. Martin Brandsma, een kunstenaar die volkomen verslingerd is aan klapeksters, schrijft op zijn website hoe de klapekster aan die bijnaam is gekomen. Het heeft alles te maken met dat fenomenale gezichtsvermogen waar ik eerder over sprak. De klapeksters hielpen vogelvangers bij het vangen van slechtvalken. We gaan even terug in de tijd.
Alarm
Vastgeknoopt met een touwtje zit de klapekster op zijn stok. Na een tijdje begint hij opgewonden te ratelen en springt van zijn zitplaats. De vogelvangers kijken in de lucht. Ze zien niets. Na een minuut of twee-drie zien de vogelvangers het ook: hoog in de lucht komt een stip naderbij. Het is een slechtvalk.
Op een meter op veertig van de turfhut waarin de vogelvangers verscholen zitten, zijn een houten valk, een krakkemikkige levende valk met een bundel veertjes, en een duif opgesteld. Alles is met touwen verbonden met de vogelvangers. Als de wilde slechtvalk dichterbij komt, activeert de vogelvanger de levende lokvalk en de bundel veren, zodat het lijkt alsof hij op een prooi jaagt. Dan wordt de duif tevoorschijn getrokken. Die begint te fladderen en de wilde slechtvalk duikt erop. Even viert de vanger de lijn, zodat de slechtvalk wat vaart moet minderen. Dan trekt hij de duif, waar de slechtvalk bovenop zit, langzaam naar een plek waar een net wacht. Op die plek trekt de vogelvanger aan een touw en de valk is gevangen.
Die tijden zijn voorbij. De klapekster trekt zelf weer aan de touwtjes. Gespannen zittend op boomkruinen wacht hij zijn kans af, totdat een prooi zich uit de dekking van de heideplantjes waagt.
One Pingback