Elke vogel vliegt zoals hij gevleugeld is

25 februari 2019 — De wintertalingen in de Lei lijken een beetje tot rust gekomen. In stelletjes van twee rusten de meeste aan de randen van het riet. Ineens is er paniek. Kieviten, scholeksters, kokmeeuwen en houtduiven zijn in de lucht. Een vrouwelijke havik vliegt met krachtige vleugelslag voorbij. Daar hebben ze ontzag voor. Al gauw daalt de rust neer en de kieviten gaan driftig baltsen, alsof ze de spanning even kwijt moeten.

ReHei_2019-25feb
Bosje tussen het Riels Laag – waar de Lei stroomt – en de Regte Heide

De heide danst nog steeds. De vele veldleeuweriken waren geen eendagsvliegen en er zijn ook nog meer boomleeuweriken bijgekomen. Luid kwinkelerend stijgt een veldleeuwerik voor me op. Hij wint snel hoogte. Als hij een stip is geworden gaat de snel flappende vleugelslag over in zweven. Onophoudelijk zingend manoeuvreert hij met zijn vleugeltjes en staart om zo min mogelijk hoogte te verliezen. Dan ineens vouwt hij zijn vleugels strak tegen het lichaam en duikt als een projectiel naar beneden. Om niet fataal ter aarde te storten spreidt hij zijn valscherm nog even uit en maakt dan een zachte landing op een heideplantje.

Zweven voor de show

Net als de pimpelmezen, die in het voorjaar als tropische vlinders door het woud gaan, zweven leeuweriken voor de show. Dat zweven houden ze maar kort vol. Misschien geldt het juist daarom als een kwaliteitskenmerk: met zo’n superman, daar willen de vrouwtjes wel kleintjes mee produceren.

Iedere vogel vliegt zoals hij gevleugeld is. Als de zon tegen elven de lucht boven de heide heeft verwarmd, komen vanuit het Riels Laag grote vliegmachines aanzetten. Het zijn ooievaars, vijftien stuks. Ze flappen met hun vleugels. Daar zijn ze niet op gebouwd. Ooievaars moeten zweven. Niet voor de show, maar om ver te kunnen reizen.

 

 

Wentelen en glijden

Deze vogels hebben wellicht in het dal van de Lei geslapen en ontbeten. Omdat zweven niet veel energie kost, slaan ooievaars voor hun lange reizen nauwelijks extra brandstof in. Een stevig ontbijt is voldoende om de rest van de dag, zolang de zon hoog staat, te reizen. Vliegen doen ze pas als de atmosfeer warm genoeg is om hun grote vleugels te dragen. Wentelend in de opwarmende lucht laten ze zich naar grote hoogte voeren. Op zwaartekracht glijden ze met snelheid noordwaarts naar een nieuwe thermiekbel waar het spel weer van voren af aan begint.

Met deze vliegtechniek leggen ze duizenden kilometers af. Onze vogels komen waarschijnlijk uit West-Afrika. Dat in Europa broedende ooievaars uit Afrika komen, werd al tweehonderd jaar geleden duidelijk. Op 21 mei 1822 werd in Weimar een ooievaar geschoten met een pijl van tachtig centimeter door zijn hals. Als tiener zag ik dat plaatje van de met-pijl-en-al opgezette ooievaar in een van mijn eerste natuurboeken. Dat maakte indruk. Met die pijl was de vogel van Afrika naar Duitsland gevlogen — dat had hij dus overleefd. Er vlogen (vliegen) wel vaker vogels met pijlen in hun lijf. Aan de pijlen is vaak te zien waar de vlegels wonen die de vogel hebben doorboord. Kleurringen en zenders hebben nadien die trekroutes nog veel scherper in kaart gebracht. Op die kaartjes zie je dat ze de zee zoveel mogelijk mijden. Daar is geen thermiek. Onze vogels hebben waarschijnlijk via de Straat van Gibraltar gereisd: daar is de oversteek het kortste.

De ooievaar die in 1822 met pijl van Afrika naar Duitsland vloog (Zoölogisch Instituut Rostock)

Op zijn eigen wijze 

Ook leeuweriken, mezen en andere kleine zangvogels maken lange reizen. Maar je ziet ze nooit tussen de ooievaars in een thermiekbel. Hoe deze vogels vliegkosten besparen voor hun lange reizen, daarover vertel ik nog wel.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: