De heide danst

IMG_5875

16 februari 2019 — Met de handschoenen aan en een stevige winterjas fiets ik over het Dongepad naar de Regte Heide. Als ik het industrieterrein van Katsbogte ben gepasseerd en de Rillaerse Baan ben overgestoken, komt het eerste zandpad. Dit zandpad markeert voor mij de overgang van een stedelijke naar een landelijke wereld. Als een ongeduldig kind trap ik verder. Op de Rielse Dijk steek ik het eerste pad in naar rechts. Daar strekt het dal van de Lei zich voor mij uit. Een kleine twintig jaar geleden kabbelde het riviertje de Lei hier vrijwel onzichtbaar doorheen. In 2001 heeft men hier oude landbouwgebieden afgegraven, waardoor de oorspronkelijk loop van de Lei weer zichtbaar werd. Een paar dammetjes van keien stuwden het water op en een weelderige waterwereld ontstond.

Ik heb mijn fiets nog niet neergezet of ik hoor ze al in de verte. ‘Pruup, pruup, pruup’. Wintertalingen. Als ze zo ongedurig roepen, weet je dat ze aan het baltsen zijn.

Signalen

De zon die zo-even nog als een grote rode bal door de grove dennen heen te zien was, klimt nu hoger boven de heide uit en zet de laagte van de Lei in een warme gloed. Een eindje uit de kant vlakbij een rietkraag zwemmen de talingen onrustig heen en weer. De meeste zijn mannetjes. Ze hebben groen met bruinrode koppen en felgele en zwarte veren onder aan de staart. Met die staartveren geven ze opvallende signalen af aan het vrouwtje vooral als ze snel achter elkaar de kop en daarna de staart opheffen, en dan een fractie van een seconde beide tegelijk, waardoor het lijkt alsof ze zich even opblazen. Enkele vrouwtjes zwemmen ertussen. Je ziet ze beurtelings van het ene mannetje naar het andere kijken.

 

Die balts begint vaak al in oktober nadat de wintertalingen hun Noord-Europese en Russische broedgebieden hebben verlaten. Dan gaan ze wintergroepen vormen, zoals bijvoorbeeld hier op de Regte Heide. Daarin sloven de mannetjes, die bijna altijd in de meerderheid zijn, zich uit voor de vrouwtjes. Enkele hebben al een partner, andere mannetjes moeten nog beter hun best doen. Met hun partner vliegen ze straks terug naar de broedgebieden. In Nederland broeden er weinig. Tussen 1600 en 1900 paar schatten ze in de kloeke nieuwe Vogelatlas van Sovon. Natuurlijk blijven we goed opletten of er toevallig niet toch een paartje in het Riels Laag blijft hangen om er te broeden.

Lentegevoel

Intussen warmt het flink op. De handschoenen heb ik al lang geleden uitgedaan, maar nu voelt ook de winterjas als zware overkill. Het is alsof de hele overgang van winter naar lente zich in één dag voltrekt. Dat gevoel wordt versterkt als ik verderop in het beekdal een groepje kieviten zie. Die leefden de laatste weken wat zuidelijker. Ze waren de vorst ontvlucht, omdat ze uit bevroren grond geen wormen kunnen peuren. Een mannetje vliegt even op, maakt een paar wilde zwenkingen met zijn brede vleugels; zijn scherpe roep snijdt door de stilte. De eerste baltsvlucht.

Als ik even later ook nog een veldleeuwerik hoor zingen, krijg ik helemaal de lentekriebels. Vanuit het rivierdal steek ik een wintereikenbos door op weg naar de hoger liggende heide waar het geluid vandaan komt.

Al gauw blijkt dat er niet één veldleeuwerik zingt, maar veel meer. Als ik dwars over de heide steek, vliegen op veel plaatsen veldleeuweriken, soms in groepjes tegelijk, uit de heide omhoog om meteen zingend naar het blauwe zwerk op te stijgen. De heide danst. Dan blijkt dat ik niet de enige ben die in de ban is van deze leeuweriken. Een sperwer scheert er met grote snelheid tussen door, terwijl de leeuweriken stug doorzingen.

 

 

Hoogvliegers

Dat doet me denken aan een waarneming van collega-bioloog Will Cresswell uit Schotland. Die had eens gezien hoe een smelleken, een kleine valk uit het hoge noorden die in Europa overwintert, achter een zingende veldleeuwerik aanzat. Je zou denken dat deze op slag zijn zangvlucht zou afbreken en een veilig heenkomen zou zoeken. Maar dat deed hij niet. Hij bleef stug door zingen en klom steeg steeds hoger, alsof hij zeggen wilde: doe verder geen moeite, je krijgt me toch niet te pakken. En dat lijkt weer op de springbokken van de Afrikaanse savanne die metershoge sprongen maken om een jagende cheeta te ontmoedigen.

Zouden deze veldleeuweriken zich hier allemaal willen vestigen? Dat zou een dichtheid van broedende veldleeuweriken geven, die we in Nederland nog maar zelden te zien krijgen. De komende tijd zullen we wel gaan zien, hoe vele er voor onze heide zullen kiezen.

Verder oostelijk waar wat meer dode en levende bomen staan, speur ik de toppen af naar de klapekster. Hij moet er zitten, dat hebben verschillende mensen mij al enthousiast verteld, maar aan mij verschijnt hij vandaag niet. Intussen trekt een andere zanger mijn aandacht. Hij staat boven me in het blauw. Hij lijkt op een veldleeuwerik, maar is kleiner en zijn staart is korter. Ook zijn zang is heel anders: weemoediger dan die van de veldleeuwerik. Telkens als ik probeer hem in beeld te krijgen, gaat hij net iets rechter boven me hangen, zodat ik mijn nek zo’n beetje aan het verdraaien ben. Dan stort hij zich ter aarde en landt in een boom. In de boom zingt hij weer verder (zie video).

 

Grote kans dat hij zal blijven om hier te broeden. En nu maar hopen dat er genoeg rupsen, snuitkevers en sprinkhanen komen, want daar brengt hij zijn jongen mee groot.

Boven in een berk zit een roodborsttapuit. Ook weer teruggekeerd. Bij de bosrand vliegt een kleine vos. Volgens de kalender begint het voorjaar op 20 maart. Voor mij is hij al begonnen.

4 Comments

Add yours →

  1. Mooi verhaal, Piet, over onze ‘achtertuin’!

    Like

  2. R.J. Van den Hout februari 19, 2019 — 17:51

    Mooi beschreven en gevisualiseerd Piet 👍🏻

    Like

  3. Piet heerlijk om door jouw ogen mee te kijken.Ik heb er echt van genoten. Fijn dat je je waarnemingen deelt.
    Harry Kiwitz

    Like

Plaats een reactie