Een vuilniszak vol dia’s en nog net geen kuub diadozen worden als ongesorteerd restafval door de shredder van de Tilburgse milieustraat verpulverd. Het beeldmateriaal is inmiddels in nullen en enen veiliggesteld. Enkele plaatjes voeren me terug naar een lome zomerdag in augustus 1998, als ik improviserend met voorzetlens en tussenring insecten probeer te fotograferen. Ik pak mijn aantekeningen uit die tijd erbij.
Bijenwolf (Philanthus triangulum) harkt driftig zand weg.
Graafwerkzaamheden
We zijn op de Kampina, Brabants land tussen Oisterwijk en Boxtel. Als ik op een van de rulle zandpaden wandel die door de dieppaarse heidevelden slingeren, valt mijn oog op een oranje-gele wesp, ongeveer zo groot als de bekende — maar vaak onbeminde — huis-tuin-en-keukenwesp van het merk Vespa. De wesp maakt korte schokkerige bewegingen en schept achterwaarts lopend driftig zand weg. Het is een Bijenwolf en hij graaft een holletje. Gezien de hoeveelheid zand die naar buiten komt moet het inmiddels een flinke gang zijn. Van lieverlede komt mijn nabije omgeving tot leven: overal om mij heen, bij minstens twintig gaatjes, zijn Bijenwolven in de weer. Mijn nijvere graver heeft zich inmiddels omgedraaid en begint zand over de ingang van zijn holletje te harken. Zodra hij zijn woning zorgvuldig heeft afgesloten, stijgt hij op en vertrekt.
What’s in a name?
Na een tijdje komt de Bijenwolf terug. Met een Honingbij. Aha, vandaar de naam Bijenwolf. Net als wolven zijn het natuurlijk vreeswekkende killers; in hun geval van bijen. Maar zo simpel is het niet. En om alles goed te kunnen begrijpen moeten we in het voorjaar beginnen.
Het is juni. Mannetjes van de Bijenwolven zijn druk in de weer. Ze verzamelen zich op hotspots in de buurt van door vrouwtjes uitgegraven nestholletjes. Daar proberen ze elkaar te overtroeven met de meest verleidelijke lokstoffen; zo meteen wordt duidelijk waarom vrouwtjes zo dol zijn op die lokstoffen. Als de mannen al tijd hebben om te eten, voeden ze zich met nectar en stuifmeel; net als de vrouwtjes overigens. Beide zijn strikte vegetariërs en dat blijven ze gedurende de rest van hun leven.
Wijfjes worden woeste rovers
Maar dan gebeurt het. Zodra een vrouwtje met een mannetje heeft gepaard, treedt in haar een verandering op die doet denken aan weerwolven en vampiers: ze wordt een gevaarlijke rover. Voor de Honingbijen is het gedaan met de rust. Op elk moment kan een drieste Bijenwolvin — zoals ik geneigd ben ze te noemen — als een pijl uit de lucht komen suizen om hen te grazen te nemen.
De Bijenwolven kunnen hun prooien weliswaar zien, maar om zeker te zijn dat ze de juiste soort belagen gaan ze ook af op de geur van de bij. En laat de geur van de Honingbij nu precies dezelfde zijn als de geur van de lokstof waarmee het mannetje van de Bijenwolf in het voorjaar het vrouwtje aantrekt.
Bijenwolf steekt gevangen Honingbij (Apis mellifera) tussen de voorpoten en spuit verlammend gif in.
De rover die we met een prooi zien terugkomen is dus een vrouwtje. Ze is sowieso een stuk forser gebouwd dan de mannetjes en daardoor prima toegerust voor de jacht. Zodra ze met haar prooi op het zand landt, manoeuvreert ze als een volleerde judoka haar slachtoffer op zijn rug en spuit met haar scherpe steeksnuit verlammend gif tussen de voorpoten, juist daar waar het bijenpantser heel dun is. Even hoor ik een amechtig zoemend geluid; ik vermoed dat het van de bij komt — zijn laatste poging tot verweer. Het gif, waarvoor de Bijenwolf zelf immuun is, komt direct in het centrale zenuwstelsel van de bij en schakelt de motorische zenuwen uit. Het slachtoffer is verlamd, maar niet dood. Maar onze drieste jager is nog niet klaar. Ze omklemt de honingblaas aan de achterkant van de bij, perst de nectar door de mond van de bij naar buiten en drinkt het op. Dat is alles wat ze van de bij consumeert. Want de prooi is niet voor eigen gebruik — ze is immers vegetariër.
Bijenwolf oriënteert zich in de buurt van de nestgang.
Alles voor het nageslacht
Met de bij in haar poten geklemd vliegt ze op, lijkt zich even te oriënteren, en koerst dan af op de nestgang die ze eerder had uitgegraven. Daar draait ze zich om en sleept haar prooi achterwaarts naar binnen. Het duurt een tijdje voordat ik haar weer zie verschijnen en dat is niet zo gek als je bedenkt dat de nestgang wel een meter lang kan zijn. Aan het uiteinde van die gang bevinden zich een of meer nestkamers. Daar heeft ze de verlamde bij neergelegd en er een eitje op afgezet. Zo heeft de larve die straks uitkomt vers voedsel. Elke larve woont in zijn eigen provisiekast die zijn moeder gaandeweg tot zo’n vijf à zes bijen aanvult. Eén nest kan wel dertig van zulke voorraadkamers hebben.
Het wijfje van de Bijenwolf keert terug naar buiten nadat ze een bij heeft afgeleverd.
Weinig geëmancipeerd
Het systeem van de Bijenwolven is verre van geëmancipeerd. Het graven van de gangen en het vangen van de prooien is de uitsluitende taak van het vrouwtje. De mannen doen weinig anders dan vrouwtjes versieren, liefst zo veel mogelijk. Ze halen geen eten voor hun wijfjes en ze verdedigen evenmin het grondgebied rondom hun woningen.
De jeugd heeft de toekomst
In koelere streken, zoals in West-Europa, gaan de volwassen dieren in het najaar dood. Intussen hebben de volgevreten larven zich ingesponnen in een cocon. Daarin brengen ze de winter door. Ze zijn prima beschermd tegen schimmels door de — in haar antennes geproduceerde — bacteriecultuur die de moeder even voor de eileg in de broedkamer had achtergelaten. De volwassen dieren laten het lot van de soort dus over aan de poppen die diep in de grond tot juni volgend jaar slapen.
Als zij uitkomen begint het avontuur weer van voren af aan.
____________________________________________________
Referenties:
Bellman, H. 2003. Gids van Bijen en Wespen. Baarn: Tirion.
Grzimek, B. 1970. Het Leven der Dieren. Deel II: Insekten. Utrecht: Het Spectrum.
Herzner, G., Schmitt, T., Linsenmair, K.E. & Strohm, E. 2005. Prey recognition by females of the European beewolf and its potential for a sensory trap. Animal Behaviour 70: 1411-1418.
Kaltenpoth, M., Göttler, W., Herzner, G. & Strohm, E. 2005. Symbiotic bacteria protect wasp larvae from fungal infestation. Current Biology 15: 475-479.
Kroiss, J., Lechner, K., Strohm, E. 2010. Male territoriality and mating system in the European beewolf Philanthus triangulum F. (Hymenoptera: Crabronidae): evidence for a “hotspot” lek polygyny. Journal of Ethology 28: 295-304.
Tinbergen, N. 1958. Curious Naturalists. London: Country Life Ltd.
Factsheet op http://www.biologie.uni-regensburg.de
Prachtig verhaal, Piet!
LikeGeliked door 1 persoon