[Geschreven in het kader van SCW-cursus wetenschapsjournalistiek]
Het is alweer ruim een jaar geleden dat veldmuizen de macht overnemen in de velden van Friesland en andere delen van midden en noord Nederland. Ze weten ook de landelijke en regionale nieuwsbulletins te bezetten. Geen plek blijft onbetreden. Friese weiden veranderen in gatenkaas. Duizenden hectares zien eruit als bruin uitgeslagen prairies. Boeren jammeren over immense schade.
En ineens was het over. Net zo onverwacht als de uitbraak gekomen was, zo verdween zij weer. Dat lag niet aan gif of een andere remedie. Maar waaraan dan wel?
De eerste voorzichtige tekenen dat we vooral in Friesland, maar ook in andere delen van het land, met een ware muizenexplosie te maken hadden, kwamen al in augustus van 2013: ongewoon veel jonge kerkuilen werden geboren terwijl het het broedseizoen al ten einde liep. Vogelaars konden niet wachten op het voorjaar. Ze werden niet teleurgesteld: de muizeneters buizerd, bruine kiekendief, Torenvalk, steen- en kerkuil brachten uitzonderlijk veel jongen groot. De 53 velduilen (in Nederland bijna uitgestorven) die onverwacht opdoken om in het Friese boerenland te gaan broeden onderstreepten het explosieve karakter van de muizenuitbraak. In het najaar van 2014 en het daarop volgende voorjaar waren de velden wit gevlekt door muizen etende grote zilverreigers. In de zomer van 2015 was de muizenpiek grotendeels voorbij.
Wetenschappers breken zich al jaren het hoofd over hoe muizen en andere knaagdieren zo snel en hevig in aantal kunnen schommelen. Het probleem is zo ingewikkeld dat Charles Krebs (emeritus hoogleraar aan de Universiteit van British Colombia en ‘thinker in residence’ aan de Universiteit van Canberra), ondanks zijn hele werkzame leven knaagdiercycli te hebben bestudeerd, vooralsnog geen pasklare eindconclusie heeft kunnen formuleren. Maar laten we eerst eens kijken naar wat we wèl weten.
In hun natuurlijke omgeving leven veldmuizen in steppegebieden. In Nederland leven ze vooral in graslanden, wegbermen, slootkanten, braakliggend terrein, en percelen met luzerne, klaver of graszaad. Bij uitbraken nemen ze ook genoegen met landbouwgewassen, zoals granen, koolzaad, erwten, bonen, wortelen en soms ook aardappelen en suikerbieten.
Dat veldmuizen enorm in aantal kunnen schommelingen weten we al sinds mensenheugenis. In het najaar zijn er meer muizen dan in het voorjaar; dat komt doordat ze vooral van maart tot oktober jongen krijgen. Veldmuizen kunnen zich, net als andere knaagdieren, fenomenaal snel voortplanten. Na drie weken zwangerschap krijgen ze drie tot acht jongen. Vrouwtjes krijgen in de voortplantingstijd elke maand een nieuwe worp. De jongen die daaruit voortkomen kunnen zich al na een maand zelf voortplanten. Aan het einde van oktober kan een gebied met meer dan tweeduizend muizen per hectare zijn overspoeld.
In periodes van twee of drie jaar zijn er pieken, soms met uitschieters zo groot dat we van een uitbraak spreken. De muizenuitbraak van 2014 is waarschijnlijk ontstaan door een bijzondere samenloop van omstandigheden.
Muizen konden prima gedijen in een milde winter, gevolgd door een warme zomer in uitgestrekte graslanden die tot grote diepte zijn ontwaterd. Bovendien waren de uitbraken begonnen op plekken waar ze niet door loslopende koeien werden verstoord.
Toch blijft het grotendeels een raadsel hoe de muizenpiek weer zo snel was uitgedoofd. Onderzoekers van ecologisch adviesbureau Altenburg & Wymenga vermoeden dat de muizen gedurende de winter massaal bezweken aan koude en regen. De ontwaterde velden waar ze ’s zomers zo goed gedijden, kunnen in de winter veranderen in zompige weiden waarin muizen gemakkelijk kunnen verdrinken. De grote aantallen roofdieren konden behoorlijk wat slachtoffers maken tijdens de muizenpiek, vooral omdat ze de prooien zo gemakkelijk konden grijpen.
Gerrit Gerritsen becijfert dat in de winter van 2013-14 alleen in de Overijsselse polder Mastenbroek (6500 hectare) grote zilverreigers meer dan een miljoen veldmuizen naar binnen hebben gewerkt. Het lijkt waarschijnlijk dat de grote zilverreigers, de uilen en de roofvogels hun aandeel hadden in de snelle afname van de muizenbevolking. Maar niet zozeer door het doden van muizen, zoals onze intuïtie ingeeft, maar vooral door de stress die ze veroorzaken. Onze ‘thinker in residence’ Charles Krebs, legt het uit. Doordat muizen zoveel energie hebben gestoken in voortplanting moeten ze dat met hun immuunsysteem betalen: ze worden kwetsbaarder voor stress door slecht weer, ziekten, of roofdieren.
Zoveel is duidelijk: de huidige Friese intensieve landbouw, met aaneengesloten groene matten met lang (raai)gras, met weiden zonder koeien, en een lage waterstand, biedt een uitstekende uitgangspositie voor een muizenplaag. Waar natuurliefhebbers in het Friese boerenland ‘landschapspijn’ voelen, ervaren veldmuizen er rust en veiligheid. Volgens Altenburg & Wymenga zullen hoge winterse waterstanden, zoals die voorheen gewoon waren, de kans op een muizenplaag hoe dan ook verkleinen. Ook moeten de boeren het gras kort houden, zodat de muizen zich niet te veilig voelen. Omdat ingrijpen tijdens de piek te laat is, stellen ze een early warning system voor: bij ongewoon veel roofvogels en muizen moeten de alarmbellen bij de boeren gaan rinkelen.
Misschien, als de boeren zich minder eenzijdig richten op een maximale productie van eiwitrijk gras en meer ruimte bieden voor variatie in het landschap, inclusief hoge waterstanden, vooral in de winter, dat niet alleen de landschapspijn kan worden gelenigd, maar ook de muizen meer maat weten te houden.
Mits de weidevogelbeschermende Friezen de roofvogels niet naar het leven staan. Maar dat is een ander verhaal.
Geef een reactie